ECLI:NL:CRVB:2008:BC5579

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1882 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor geselecteerde functies in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem een WAO-uitkering had toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het Uwv had later, na bezwaar van appellant, dit besluit aangepast en hem ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%. Appellant was van mening dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij geschikt was voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, ondanks zijn medische beperkingen, waaronder RSI. Hij stelde dat hij alleen in staat was om projectmatig werk te verrichten waarbij hij zijn eigen werktijden kon indelen.

Tijdens de zitting op 18 januari 2008 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift gesteld dat er geen belangrijke medische informatie over het hoofd is gezien en dat de arbeidskundige beoordeling correct was. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv in overweging genomen en geconcludeerd dat de geselecteerde functies, zoals controleur/tester elektronische apparatuur en productiemedewerker, medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft vastgesteld dat deze functies geen langdurig computer- of schrijfwerk vereisen en dat er geen zware fysieke belasting aan verbonden is.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met D.J. van der Vos als voorzitter en M.W.A. Schimmel als griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 februari 2008.

Uitspraak

06/1882 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 februari 2006, 05/2182
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J.A. Vis, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2008, waar appellant, zoals tevoren bericht, niet is verschenen en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. R.A.C. Rijk.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 20 augustus 2004 heeft het Uwv met ingang van 26 juli 2004 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Bij besluit van 18 februari 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar (gedeeltelijk) gegrond verklaard en hem per 26 juli 2004 alsnog ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant weliswaar beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt is voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, waardoor er een verlies aan verdienvermogen tussen 55 en 65% is opgetreden.
De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige kant van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het hoger beroep van appellant richt zich in de eerste plaats tegen het oordeel van de rechtbank dat de medische grondslag van het bestreden besluit gehandhaafd kan blijven. Daarmee is de rechtbank zijns inziens voorbijgegaan aan de visie van zijn behandelaar(s) dat sprake is van RSI (met betrekking tot de rechterarm) en dat hij daarom repetitieve en arm- en handbewegingen, alsmede bewegingen die een beroep doen op de fijne motoriek dient te vermijden. Voorts is appellant van opvatting dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij in staat was zonder urenbeperking de geduide functies te verrichten. Hij stelt eigenlijk aangewezen te zijn op (projectmatig) werk waarin hij zelf zijn werk en werktijden kan indelen.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, aangezien niet is gebleken dat van belang zijnde medische informatie over het hoofd is gezien of door de arbeidskundige verkeerd is uitgelegd. Het Uwv heeft erop gewezen dat inmiddels ook een geneeskundige en arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden per 30 oktober 2005. Op basis daarvan is appellant, met in achtneming van dezelfde medische gegevens als die door hem in de onderhavige procedure zijn aangehaald, eveneens ingedeeld in de klasse van 55 tot 65%.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad ziet geen reden om de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts die ten grondslag zijn gelegd aan het bestreden besluit met betrekking tot de fysieke klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. De Raad neemt daartoe in aanmerking dat appellant persoonlijk is onderzocht door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. Laatstgenoemde heeft voorts de hoorzitting bijgewoond. Bij de totstandkoming van zijn rapport had hij tevens de beschikking over informatie van de neuroloog W.G. Strack van Schijndel-van Hanswijk, bij wie appellant sinds 1996 onder behandeling is geweest in verband met whiplashklachten en die appellant nader heeft onderzocht nadat hij (mogelijk) op
21 augustus 2004 een TIA had doorgemaakt waaruit neurologische klachten zijn voortgevloeid. Uit haar informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemaakt dat er in november 2004 geen neurologische restverschijnselen meer waren. Deze informatie bevatte verder de uitkomst van een eerder, rond de datum in geding, bij appellant uitgevoerd onderzoek van de orthopedisch chirurg W.J. Willems, waaruit geen afwijkingen op zijn vakgebied naar voren zijn gekomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft uit een en ander de conclusie getrokken dat appellant wel verminderd belastbaar kan worden geacht voor werken met de rechterarm en -schouder en de nek, maar dat daartoe door de verzekeringsarts voldoende beperkingen zijn aanvaard. De Raad ziet in zijn rapport, mede gelet op de beperkingen die in de Functionele Mogelijkhedenlijst zijn opgenomen, geen aanknopingspunten die tot het oordeel kunnen leiden dat daarmee is voorbijgegaan aan de visie van genoemde neuroloog en orthopedisch chirurg dan wel dat ten onrechte geen urenbeperking is aanvaard.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de in aanmerking genomen functies van controleur/tester elektronische apparatuur, productiemedewerker textiel (geen kleding) en productiemedewerker confectie/kleermaker voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn. Uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid van appellant en de met betrekking tot de functies gestelde vereisten, heeft de Raad, met de bezwaararbeidsdeskundige, geen aanleiding gevonden om deze functies ongeschikt te achten. Daartoe neemt de Raad in overweging dat de functies geen langdurig computer- of schrijfwerk inhouden en dat daarin evenmin zwaar getild of gedragen moet worden dan wel frequent (lichte) voorwerpen moeten worden gehanteerd.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en
A.T. de Kwaasteniet als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van
M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.W.A. Schimmel.
JL