ECLI:NL:CRVB:2008:BC5525
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van het bestreden besluit inzake WAO-schatting en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had vastgesteld dat appellant, die sinds 18 augustus 2003 arbeidsongeschikt was door diverse gezondheidsklachten, geen recht had op een uitkering op grond van de WAO. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat appellant geen nieuwe medische gegevens had ingediend die de beoordeling van zijn beperkingen konden veranderen.
Tijdens de zitting op 11 december 2007 heeft appellant, bijgestaan door zijn dochter, zijn bezwaren tegen het besluit van het Uwv herhaald. Hij stelde dat zijn gezondheid verder was verslechterd en dat het onderzoek in 2004 te kort was geweest. Het Uwv verdedigde zijn standpunt en gaf aan dat de motivering van het bestreden besluit niet voldeed aan de eisen die de Raad had gesteld in eerdere uitspraken, maar dat de motivering in hoger beroep nu wel voldoende was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigd moesten worden, omdat het Uwv in hoger beroep een voldoende inzichtelijke motivering had gegeven voor de geschiktheid van de functies die aan appellant waren voorgehouden. De Raad besloot echter dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moesten blijven, omdat het Uwv nu voldeed aan de vereisten voor de motivering.
De Raad wees erop dat appellant geen proceskosten had opgevoerd die tot een veroordeling van het Uwv zouden leiden. De uitspraak werd gedaan door voorzitter H.G. Rottier en griffier M. Lochs, en vond plaats op 22 januari 2008. Appellant werd in de gelegenheid gesteld om een nieuwe aanvraag in te dienen bij het Uwv voor een WAO-uitkering, mocht zijn situatie verder verslechteren.