ECLI:NL:CRVB:2008:BC5525

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7197 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit inzake WAO-schatting en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had vastgesteld dat appellant, die sinds 18 augustus 2003 arbeidsongeschikt was door diverse gezondheidsklachten, geen recht had op een uitkering op grond van de WAO. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat appellant geen nieuwe medische gegevens had ingediend die de beoordeling van zijn beperkingen konden veranderen.

Tijdens de zitting op 11 december 2007 heeft appellant, bijgestaan door zijn dochter, zijn bezwaren tegen het besluit van het Uwv herhaald. Hij stelde dat zijn gezondheid verder was verslechterd en dat het onderzoek in 2004 te kort was geweest. Het Uwv verdedigde zijn standpunt en gaf aan dat de motivering van het bestreden besluit niet voldeed aan de eisen die de Raad had gesteld in eerdere uitspraken, maar dat de motivering in hoger beroep nu wel voldoende was.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigd moesten worden, omdat het Uwv in hoger beroep een voldoende inzichtelijke motivering had gegeven voor de geschiktheid van de functies die aan appellant waren voorgehouden. De Raad besloot echter dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moesten blijven, omdat het Uwv nu voldeed aan de vereisten voor de motivering.

De Raad wees erop dat appellant geen proceskosten had opgevoerd die tot een veroordeling van het Uwv zouden leiden. De uitspraak werd gedaan door voorzitter H.G. Rottier en griffier M. Lochs, en vond plaats op 22 januari 2008. Appellant werd in de gelegenheid gesteld om een nieuwe aanvraag in te dienen bij het Uwv voor een WAO-uitkering, mocht zijn situatie verder verslechteren.

Uitspraak

05/7197 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 november 2005, 05/141 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2007. Appellant is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn dochter F. Alebade. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door R.S. van ’t Oor.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, geboren in 1957, was werkzaam als timmerman en versjouwer van pallets. Op 18 augustus 2003 is hij uitgevallen voor zijn werkzaamheden, onder meer in verband met hartklachten, diabetes en rugklachten. Nadat appellant is onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts is met betrekking tot zijn beperkingen een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Aan de hand van die FML heeft een voor het Uwv werkzame arbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellant ongeschikt was voor de laatst verrichte arbeid. Aan de hand van het zogenoemde Claimbeoordelings- en Borgings Systeem (CBBS) heeft de arbeidsdeskundige vervolgens een aantal functies geselecteerd die appellant kon verrichten en waarmee hij een inkomensverlies van minder dan 15% zou lijden. Dat leidde tot het primaire besluit van 10 september 2004 waarbij werd vastgesteld dat appellant per 16 augustus 2004 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en heeft informatie uit de behandelende sector ingebracht.
Een voor het Uwv werkzame bezwaarverzekeringsarts heeft die medische gegevens beoordeeld en heeft geconcludeerd dat die geen aanleiding gaven om de eerder vastgestelde belastbaarheid te herzien. Dit leidde dan ook tot het thans bestreden besluit van 20 december 2004 waarbij de bezwaren van appellant ongegrond werden verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat appellant geen medische gegevens heeft ingebracht die er op duiden dat de beperkingen van appellant anders moeten worden gewaardeerd. De rechtbank heeft tevens geconcludeerd dat er geen reden was om de aan appellant voorgehouden functies niet juist te achten.
De stellingen van appellant in hoger beroep komen in wezen neer op een herhaling van hetgeen reeds eerder is aangevoerd. Appellant wijst er daarbij op dat zijn gezondheid verder achteruit is gegaan. Ter zitting is erop gewezen dat appellant een psychiatrische behandeling zal ondergaan. Appellant stelt voorts dat het onderzoek in 2004 slechts vijf minuten in beslag heeft genomen.
Door het Uwv is gesteld dat de beperkingen, zoals die zijn vastgelegd in de voor appellant geldende FML, juist zijn. Het Uwv heeft er ter zitting echter op gewezen dat de motivering van het bestreden besluit niet voldoet aan de eisen die de Raad heeft vastgelegd in zijn uitspraken ten aanzien van het gebruik en de toepassing van het CBBS van 9 november 2004 (LJN AR4716 e.v) en van 12 oktober 2006 (LJN AY9971). Het Uwv heeft gesteld dat de terzake van het hoger beroep ingebrachte motivering ten aanzien van de geschiktheid van de geduide functies thans wel voldoet aan die jurisprudentie, om welke reden het Uwv ervoor heeft gepleit het bestreden besluit te vernietigingen doch de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit in stand te laten.
De Raad oordeelt als volgt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek in deze zaak voldoende zorgvuldig is geschied. Door appellant is er - ook in hoger beroep - op gewezen dat zijn behandelaars in de schriftelijke stukken een visie naar voren hebben gebracht ten aanzien van diens mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad is echter van oordeel dat het Uwv voldoende gemotiveerd op die visie heeft gereageerd en onderbouwd is weergegeven waarom die visie niet wordt gevolgd. Daarbij wijst de Raad er nog op dat appellant in beroep noch in hoger beroep van medici afkomstige verklaringen heeft ingebracht die doen twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de beperkingen van appellant. Wat betreft de stelling van appellant dat het onderzoek slechts zeer kort heeft geduurd is de Raad van oordeel dat, ook al heeft dat onderzoek slechts zeer kort geduurd, op basis van de stukken niet kan worden geconcludeerd dat het daardoor onvoldoende zorgvuldig is geweest.
Zoals ter zitting van de Raad al aan de orde is geweest, heeft de gestelde recentelijke toename van de beperkingen van appellant mogelijk tot gevolg dat hem, vier weken na die toename, een WAO-uitkering wordt toegekend. De Raad wijst er daarbij op dat appellant dienaangaand een aanvraag bij het Uwv kan indienen. Voor de periode thans in geding heeft deze gestelde toename echter geen gevolgen.
Nu het Uwv heeft aangegeven dat eerst de motivering die in hoger beroep is gegeven ten aanzien van de geschiktheid van de aan appellant voorgehouden functies voldoende toereikend en inzichtelijk is, komen de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De Raad ziet, met het Uwv, aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Met de in hoger beroep verstrekte toelichting bij de beperkingen in de geselecteerde functies heeft het Uwv immers thans in ieder geval voldaan aan het vereiste dat het bestreden besluit wordt gedragen door een voldoende kenbare en inzichtelijke motivering.
De Raad ziet geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht nu appellant geen zodanige kosten heeft opgevoerd.
Derhalve dient beslist te worden als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2008.
(get.) H.G Rottier.
(get.) M. Lochs.
HS