ECLI:NL:CRVB:2008:BC5198
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en de vastgestelde beperkingen van appellant
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellant, geboren in 1966, was op 8 november 2002 uitgevallen voor zijn werk als lasser/ijzervlechter vanwege pijnklachten en krachtverlies in zijn linkerhand. Het Uwv had na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige besloten om appellant geen uitkering toe te kennen. Na bezwaar van appellant werd dit besluit herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 15 tot 25%.
Tijdens de zitting op 15 januari 2008 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door C. Schravesande. De Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht die de vastgestelde beperkingen te licht zou voorstellen. De Raad heeft ook opgemerkt dat het Uwv nadere informatie heeft opgevraagd bij de behandelend anesthesist en deze informatie heeft verwerkt in de beoordeling.
De Raad heeft uiteindelijk het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,- bedragen. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, op 26 februari 2008.