ECLI:NL:CRVB:2008:BC5190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1017 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen wegens niet-verzekerd zijn tijdens verblijf in het buitenland

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2008, gaat het om de korting van 96% op het AOW-pensioen van betrokkene, die in het buitenland verbleef. Betrokkene, geboren in 1938, had in augustus 2003 een AOW-pensioen aangevraagd bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb kende hem op 15 maart 2004 een pensioen toe van slechts 4% van het volledige AOW-pensioen, omdat betrokkene gedurende verschillende periodes niet verzekerd was geweest voor de AOW. Dit betrof de jaren van 1 januari 1957 tot en met 3 september 1967, van 15 februari 1969 tot en met 26 december 1971, en van 12 februari 1972 tot en met 14 april 2003.

Na bezwaar van betrokkene werd op 12 juli 2004 zijn bezwaar gegrond verklaard, en werd het pensioen verhoogd naar 10% van het volledige AOW-pensioen, omdat hij verzekerd was geweest van 4 september 1967 tot 15 april 1972. In hoger beroep heeft de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat betrokkene niet in Nederland had gewoond of gewerkt na 1972 en derhalve geen recht had op een uitkering of pensioen. De Raad oordeelde dat de argumenten van betrokkene in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Svb zich op het juiste standpunt had gesteld.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep vergeefs was ingesteld en bevestigde de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van griffier A.H. Polderman-Eelderink, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

06/1017 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de erven en/of rechtverkrijgenden van [betrokkene], (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2005, 04/3829 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna betrokkene)
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 14 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld.
Bij faxbericht van 7 januari 2008 heeft de Raad van de Svb vernomen dat betrokkene op 6 augustus 2007 is overleden. Appellanten hebben de procedure voortgezet.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2008. Appellanten zijn daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Betrokkene is geboren in 1938. In augustus 2003 heeft hij bij de Svb een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Bij besluit van 15 maart 2004 heeft de Svb aan betrokkene met ingang van april 2003 een pensioen toegekend ter hoogte van 4% van het volledige AOW-pensioen. De korting van 96% is toegepast in verband met het aantal jaren dat betrokkene niet verzekerd is geweest dan wel niet geacht kan worden verzekerd te zijn geweest ingevolge de AOW, van 1 januari 1957 tot en met 3 september 1967, van 15 februari 1969 tot en met 26 december 1971 en van 12 februari 1972 tot en met 14 april 2003.
Bij beslissing op bezwaar van 12 juli 2004 is het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard en is aan betrokkene met ingang van april 2003 een pensioen toegekend ter hoogte van 10% van het volledige AOW-pensioen. Gebleken is dat betrokkene verzekerd is geweest over de periode van 4 september 1967 tot 15 april 1972.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet gebleken is dat betrokkene na 1972 nog in Nederland heeft gewoond en/of gewerkt en sedert zijn vertrek uit Nederland ook geen recht heeft gehad op een uitkering, pensioen of toelage. De Svb heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene vanaf april 1972 tot april 2003 niet verzekerd is geweest voor de AOW.
Ten aanzien van de stelling van betrokkene dat hij op een willekeurige wijze door de (Nederlandse) politie naar Istanbul is verbannen waardoor hij tot april 2003 als verzekerd voor de AOW dient te worden aangemerkt, heeft de rechtbank geoordeeld dat de desbetreffende bepalingen in de AOW dwingendrechtelijk van aard zijn en dat hetgeen door betrokkene is aangevoerd -wat daarvan overigens zij- geen grond biedt om van deze bepalingen af te wijken.
In hoger beroep heeft betrokkene zijn stelling herhaald dat hij tot 2003 in Nederland gewerkt zou hebben indien de politie hem niet op onrechtmatige wijze in ballingschap gestuurd zou hebben en verzocht om verrekening van verloren jaren.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de gronden waarop de rechtbank tot dat oordeel is gekomen. Hetgeen betrokkene in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met betrokkenes stelling in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan in de aangevallen uitspraak is neergelegd.
De Raad concludeert dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
RB