ECLI:NL:CRVB:2008:BC5188

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1007 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en terugvordering van betaalde voorschotten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 januari 2006, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had bij besluit van 20 mei 2005 de bezwaren van appellant tegen de weigering van zijn WAO-uitkering en de terugvordering van betaalde voorschotten ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat de mogelijkheden van appellant correct waren weergegeven in de kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (kFML) van 20 december 2004. De rechtbank vond dat het Uwv pas na het instellen van het beroep een duidelijke onderbouwing had gegeven voor de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Tevens oordeelde de rechtbank dat appellant geen dringende redenen had aangevoerd om van de terugvordering af te zien, waardoor de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven.

In hoger beroep herhaalt appellant zijn grieven en stelt hij dat hij verdergaand beperkt is en niet in staat is om arbeid te verrichten. Het Uwv onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep toetst of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank over de medische geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, en constateert dat appellant geen afzonderlijke grieven heeft ingediend tegen de terugvordering. De Raad komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak wordt gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, op 26 februari 2008.

Uitspraak

06/1007 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 januari 2006, 05/2253 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft het Uwv aan appellant, aansluitend op de wettelijke wachttijd van 52 weken, met ingang van 13 september 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd omdat appellant per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 6 april 2005 heeft het Uwv de aan appellant, ingevolge de WAO, verstrekte voorschotten over de periode 13 september 2004 tot en met 31 januari 2005 ten bedrage van € 4.337,95 van appellant teruggevorderd.
De door appellant ingediende bezwaren gericht tegen voormelde besluiten heeft het Uwv bij besluit van 20 mei 2005 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Wat betreft de arbeids(on)geschiktheidsbeoordeling is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat de mogelijkheden van appellant op juiste wijze zijn weergegeven in de zogenoemde kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (kFML) van 20 december 2004. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat eerst na het instellen van het beroep door het Uwv een voldoende duidelijke onderbouwing van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is geleverd. Wat de terugvordering betreft heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant geen dringende redenen heeft aangevoerd op grond waarvan het Uwv van de terugvordering had moeten afzien. Dat leidde de rechtbank tot het oordeel dat het beroep gegrond moest worden verklaard, maar tevens dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven.
In hoger beroep herhaalt appellant zijn eerder ingebrachte grieven dat hij verdergaand beperkt is en niet in staat is om arbeid te verrichten.
Het Uwv heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de medische beoordeling van de in geding zijnde schatting op een juiste en zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat appellants mogelijkheden ten aanzien van het verrichten van arbeid zoals weergegeven in de kFML van 20 december 2004 niet zijn overschat. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. Aan de eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, mening van appellant met betrekking tot zijn gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat hij daaraan gehecht wil zien.
De Raad onderschrijft voorts in lijn met zijn uitspraak van 17 april 2007, LJN: BA2955, wat betreft de arbeidskundige grondslag van de in geding zijnde schatting, het oordeel van de rechtbank over de medische geschiktheid van appellant voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
Wat betreft de terugvordering overweegt de Raad dat appellant hiertegen geen afzonderlijke grieven heeft ingediend zodat, gelet op het hiervoor overwogene, de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M. Lochs.
GdJ