ECLI:NL:CRVB:2008:BC5001

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6837 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • W.R. de Vries
  • R.C. Stam
  • J. Riphagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-schatting en geschiktheid geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 oktober 2005, waarin de rechtbank het bestreden besluit van het Uwv heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. Appellant, geboren op 2 maart 1954, heeft een verleden als heftruckchauffeur en is sinds 14 oktober 1996 arbeidsongeschikt door nek-, schouder- en rugklachten. Na een periode van arbeidsongeschiktheid heeft hij zich op 16 september 2002 opnieuw ziek gemeld, ditmaal vanwege psychische klachten. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkt was in zijn psychische belastbaarheid en stelde een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op. De arbeidsdeskundige kwam tot de conclusie dat appellant niet meer geschikt was voor zijn eigen werk, maar wel voor andere functies, wat leidde tot een WAO-uitkering van 15 tot 25%.

Appellant heeft in bezwaar en beroep zijn grieven herhaald, waarbij hij stelde dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de geschiktheid van de functies onvoldoende had gemotiveerd, wat leidde tot vernietiging van het besluit. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de conclusies van de deskundigen gevolgd en geoordeeld dat de geschiktheid van de functies in voldoende mate was gemotiveerd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak deels, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

De Raad heeft de rapporten van verschillende deskundigen in overweging genomen, waaronder die van psychiater prof. dr. P.P.G. Hodiamont, en concludeerde dat de medische component van het bestreden besluit op goede gronden berust. De Raad heeft de uitspraak gedaan op 15 februari 2008, waarbij de proceskosten van appellant in hoger beroep zijn vastgesteld op € 1.064,-- en het griffierecht van € 103,-- wordt vergoed.

Uitspraak

05/6837 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 oktober 2005, 04/2909 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is door mr. P.J. van ’t Hoff, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad is appellant onderzocht door prof. dr. P.P.G. Hodiamont, psychiater te Tilburg, die zijn bevindingen heeft neergelegd in een rapport van
30 oktober 2007. Op dit rapport is van de zijde van het Uwv gereageerd met een rapport van 20 december 2007 van de bezwaarverzekeringsarts G.C.N. Debie.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2008, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. ’t Hoff, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.G. de Jong.
II. OVERWEGINGEN
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten.
Appellant, geboren op 2 maart 1954, is heftruckchauffeur geweest. Op 14 oktober 1996 is hij uitgevallen wegens nek-, schouder- en rugklachten. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Nadien is deze uitkering beëindigd. Op 16 september 2002 heeft hij zich, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld vanwege psychische klachten.
Op 9 juli 2003 heeft de verzekeringsarts M. van Rooij, nadat hij appellant had onderzocht, rapport uitgebracht. In dit rapport is hij tot de conclusie gekomen dat de psychische belastbaarheid van appellant beperkt is. Ook heeft hij de belastbaarheid van de wervelkolom beperkt geacht. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij de zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens is de arbeidsdeskundige J. Wijn in zijn rapport van 28 augustus 2003 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk maar nog wel geschikt voor een aantal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 15 tot 25%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 3 september 2003 appellant meegedeeld dat hij met ingang van 15 september 2003 in aanmerking komt voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
In bezwaar heeft appellant naar voren gebracht dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Hij heeft als gevolg van medicijngebruik duizeligheidsklachten en kan om die reden niet autorijden. Voorts heeft hij gesteld dat hij een aantal geselecteerde functies niet kan uitoefenen, omdat hij hevig trilt.
In bezwaar is appellant op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts
J.A.F. Leunisse-Walboomers onderzocht door C.J.J.L. van Dyck, psychiater te Tilburg. Nadat deze psychiater op 22 februari 2004 rapport had uitgebracht, heeft deze bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 26 april 2004 te kennen gegeven dat zij de voor appellant door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid onderschrijft. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 26 augustus 2004 vastgesteld dat een aantal geselecteerde functies bij nader inzien vanwege opleidingseisen niet geschikt zijn voor appellant. Aan de hand van een nieuwe schatting heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant opnieuw berekend op 25 tot 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 31 augustus 2004 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar gegrond verklaard en hem met ingang van
15 september 2003 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
In beroep heeft appellant zijn in bezwaar geuite grieven herhaald, waarbij hij heeft benadrukt dat hij de Nederlandse taal slecht beheerst. Ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen heeft hij nog nadere informatie ingebracht van de behandelend zenuwarts B.J.M. Franssen en de door hem geraadpleegde psychiater A.R. Hertroijs.
Op deze door appellant ingebrachte medische informatie is van de zijde van het Uwv gereageerd door middel van nadere rapporten d. dis. 9 februari 2005 en 5 oktober 2005 van de bezwaarverzekeringsarts M. Hagedoorn. Voorts hebben de bezwaararbeids-deskundigen J. van As en L. de Ponti in hun rapporten van respectievelijk
17 februari 2005 en 19 augustus 2005 de geschiktheid van de geselecteerde functies nog nader gemotiveerd waarbij de laatstgenoemde in zijn rapport tot de conclusie is gekomen dat de functie van metaalsorteerder bij nader inzien niet geschikt is voor appellant. Daarbij heeft hij aangegeven dat het laten vervallen van deze functie geen gevolgen heeft voor de bij het bestreden besluit vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank heeft zich met zowel de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit kunnen verenigen, zij het dat de rechtbank van oordeel was dat het Uwv de geschiktheid van de functies pas in beroep in voldoende mate had gemotiveerd. Dit is voor de rechtbank aanleiding geweest het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten. Daarnaast heeft de rechtbank beslist over proceskosten en griffierecht.
Appellant is in hoger beroep gekomen. Het hoger beroep richt zich op de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Daarbij heeft hij zijn eerder in de procedure naar voren gebrachte grieven herhaald. Voorts hebben partijen in hoger beroep over een weer uitvoerig gereageerd op de door hen ingenomen medische standpunten. Daarnaast heeft de registerarbeidsdeskundige E.H.J.M. Spanjers in zijn rapport van 18 december 2006 nog een nadere toelichting gegeven op de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is van oordeel dat in het onderhavige geval beslissende betekenis moet worden toegekend aan het in rubriek I genoemde rapport van de psychiater Hodiamont. Deze psychiater heeft te kennen gegeven dat er ten tijde hier in geding – te weten
15 september 2003 – nog geen sprake was van een ernstige depressie bij appellant, zoals door appellant is gesteld, maar van een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming. Met de voor appellant door het Uwv vastgestelde belastbaarheid heeft hij zich kunnen verenigen.
De Raad is van oordeel dat deze deskundige, die appellant vijfmaal heeft gezien en bij zijn onderzoek de beschikking had over alle in dit geding voorhanden zijnde medische gegevens, op zorgvuldige wijze een onderzoek heeft ingesteld en daarvan op inzichtelijke wijze verslag heeft gedaan. De Raad acht de conclusies van de deskundige, welke conclusies zijn beargumenteerd aan de hand van relevante medische inzichten, begrijpelijk en overtuigend. De Raad heeft derhalve geen aanleiding gevonden te twijfelen aan het oordeel van deze psychiater en de Raad ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het in zijn vaste jurisprudentie besloten liggende uitgangspunt dat het oordeel van de onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Dit betekent dat de Raad zich kan verenigen met de voor appellant vastgestelde belastbaarheid en dat de medische component van het bestreden besluit op goede gronden berust.
Voorts is de Raad van oordeel dat het Uwv de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft gemotiveerd. De Raad kan zich echter niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat deze geschiktheid al in beroep in voldoende mate was gemotiveerd. De Raad is van oordeel dat een adequate motivering pas heeft plaatsgevonden in hoger beroep met het rapport van 18 december 2006 van de registerarbeidsdeskundige Spanjers. Dit brengt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak (deels) voor vernietiging in aanmerking komt en dat het bestreden besluit vanwege onvoldoende motivering dient te worden vernietigd. De rechtsgevolgen van dit besluit kunnen echter naar het oordeel van de Raad, gelet op het vorenstaande, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand worden gelaten.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant, die voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep worden begroot op € 644,--. Tevens komen de kosten voor de door appellant geraadpleegde psychiater Hertroijs ter hoogte van € 420,-- voor vergoeding in aanmerking.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarin is beslist over proceskosten en griffierecht;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 1.064,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 103,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en
J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
MH