ECLI:NL:CRVB:2008:BC4917

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/5463 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW en terugvordering onverschuldigd betaalde toeslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 27 juli 2005 een beslissing heeft genomen in een geschil met de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de herziening van de AOW-toeslag. De Svb had de AOW-toeslag van de appellant herzien en terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag aangekondigd, nadat was gebleken dat de partner van de appellant een ouderdomspensioen ontving. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en ongegrond. De rechtbank heeft de besluiten van de Svb bevestigd, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 februari 2008 uitspraak gedaan. De Raad overweegt dat de appellant de aangevallen uitspraak niet heeft aangevochten voor zover het beroep tegen het eerste besluit ongegrond is verklaard, waardoor dit besluit onaantastbaar is geworden. De Raad concludeert dat de Svb terecht de AOW-toeslag heeft herzien en dat de terugvordering van de onverschuldigd betaalde toeslag van € 14.958,21 gerechtvaardigd is. De Raad stelt vast dat er geen dringende redenen zijn die de Svb zouden verplichten om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat de rechtmatigheid van het herzieningsbesluit niet meer ter discussie kan worden gesteld, aangezien de appellant hiertegen niet tijdig bezwaar heeft gemaakt.

De Raad besluit dat het hoger beroep niet kan slagen en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

05/5463 AOW
05/5464 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 juli 2005, 05/220 en 05/665 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 21 februari 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.F. Sabaroedin, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft mr. Sabaroedin bij brief van 5 september 2005 nog een stuk in het geding gebracht.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2008. Namens appellant is daarbij verschenen mr. Sabaroedin, voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.
II. OVERWEGINGEN
De Svb heeft met ingang van 1 december 1998 aan appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend alsmede een toeslag krachtens die wet. Bij de vaststelling van het bedrag van de toeslag is de Svb ervan uitgegaan dat de partner van appellant geen inkomen had, zodat aanspraak bestond op de maximale toeslag.
Nadat van de Belastingdienst was vernomen dat de partner van appellant vanaf mei 2001 een ouderdomspensioen heeft ontvangen van de stichting Pensioenfonds TNO, heeft de Svb bij besluit van 2 juli 2004 de aan appellant toegekende toeslag vanaf 1 mei 2001 herzien en nader vastgesteld op in dat besluit vermelde bedragen. Bij brief van dezelfde datum heeft de Svb aangekondigd voornemens te zijn de onverschuldigd betaalde toeslag ad € 14.958,21 van appellant te zullen terugvorderen. Naar aanleiding van deze brieven heeft de gemachtigde van appellant bij brief van 12 juli 2004 informatie gevraagd aan de Svb, waarop de Svb bij schrijven van 19 juli 2004 heeft gereageerd.
Bij besluit van 16 september 2004 heeft de Svb de te veel betaalde toeslag van appellant teruggevorderd. Namens appellant is bij brief van 26 oktober 2004 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 september 2004. Daarbij zijn, naast argumenten tegen de terugvordering en de wijze van invordering, diverse grieven aangevoerd tegen de herziening van de toeslag vanaf 1 mei 2001.
Bij beslissing op bezwaar van 26 januari 2005 (hierna: besluit 1) heeft de Svb overwogen dat het bezwaar van appellant ook is gericht tegen het herzieningsbesluit van 2 juli 2004, nu appellant heeft aangevoerd dat de Svb onder omstandigheden op grond van het gehanteerde beleid bevoegd is af te zien van herziening met terugwerkende kracht. De Svb heeft het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is ingesteld en de brief van 12 juli 2004 niet als een bezwaarschrift aangemerkt kan worden.
Voorts heeft de Svb bij beslissing op bezwaar van 18 mei 2005 (hierna: besluit 2) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de terugvordering en gegrond verklaard voor zover gericht tegen de invordering. Daarbij is aangegeven dat nader is besloten de invordering op te schorten, omdat appellant niet in staat is maandelijks een bedrag terug te betalen.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen besluit 1 ongegrond verklaard, overwegende dat geen verschoonbare redenen voor de overschrijding van de bezwaartermijn aanwezig zijn. Verder heeft de rechtbank ook het beroep tegen besluit 2, dat uitsluitend was gericht tegen de terugvordering, ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat niet is gebleken dat de Svb het terugvorderingsbedrag onjuist heeft vastgesteld en dat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan de Svb geheel of gedeeltelijk van terugvordering had behoren af te zien.
Namens appellant is in hoger beroep het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de terugvordering betwist. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd medegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen het oordeel van de rechtbank ten aanzien van besluit 1, maar uitsluitend betrekking heeft op de terugvordering. Daarbij is aangevoerd dat in het kader van de toetsing van het terugvorderingsbesluit tevens bezien dient te worden of het herzieningsbesluit evident onjuist is.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad stelt vast dat appellant de aangevallen uitspraak niet heeft aangevochten voor zover daarbij het beroep tegen besluit 1 ongegrond is verklaard. Dit betekent dat besluit 1 rechtens onaantastbaar is geworden, zodat als vaststaand moet worden aangenomen dat de Svb de aan appellant toegekende toeslag krachtens de AOW terecht vanaf 1 mei 2001 heeft herzien en nader vastgesteld.
Tussen partijen is in hoger beroep nog slechts in geschil of de Svb bij besluit 2 terecht heeft besloten de over het tijdvak van 1 mei 2001 tot en met juni 2004 onverschuldigd betaalde toeslag ad € 14.958,21 van appellant terug te vorderen.
Met betrekking tot dit geschilpunt merkt de Raad allereerst op dat appellant de juistheid van het bedrag van de terugvordering niet heeft betwist. Voorts is de Svb op grond van artikel 24 van de AOW gehouden tot terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AOW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Zoals de Raad reeds meermalen heeft overwogen kunnen dringende redenen als hier bedoeld slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de - financiële en/of sociale - gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. De Raad is van oordeel dat niet dan wel onvoldoende is gebleken dat appellant ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt, zodat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering afgezien kan worden. Daarbij wijst de Raad erop dat de Svb gehouden is bij de invordering van de onverschuldigd betaalde toeslag rekening te houden met de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hetgeen ertoe heeft geleid dat de invordering in dit geval is opgeschort.
Ten slotte merkt de Raad, naar aanleiding van de stellingen van de gemachtigde van appellant, nog op dat in het kader van de toetsing van de terugvordering de rechtmatigheid van het herzieningsbesluit niet meer aan de orde kan worden gesteld. Nu appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het herzieningsbesluit en hij berust heeft in het oordeel van de rechtbank ten aanzien van besluit 1 valt de herziening van de toeslag buiten de omvang van dit geding.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2008.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A.C. Palmboom.
IJ