ECLI:NL:CRVB:2008:BC4629

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6216 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en verwijtbaarheid van het niet tijdig verstrekken van gegevens

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant door het Dagelijks Bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had verplichtingen om gegevens te verstrekken. Hij heeft echter geen gehoor gegeven aan meerdere uitnodigingen om informatie te verstrekken over zijn sollicitaties. Dit leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstandsuitkering per 30 juni 2005.

De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellant tegen de intrekking ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. Appellant stelde dat hij geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens, omdat hij in een faillissement verkeerde en zijn post via de curator ontving. De Raad oordeelde dat de verzending van het besluit via de curator en de korte termijn tussen verzending en de uitnodiging om te verschijnen, de mogelijkheid opwierpen dat appellant het besluit niet tijdig had ontvangen.

De Raad concludeerde dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstandsuitkering zoals gesteld in artikel 54, vierde lid, van de WWB. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat appellant verwijtbaar had gehandeld. De aangevallen uitspraak werd vernietigd, het beroep van appellant werd gegrond verklaard en het Dagelijks Bestuur werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. Tevens werd het Dagelijks Bestuur veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,-- bedroegen.

Uitspraak

06/6216 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 september 2006, 05/3993 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het Dagelijks Bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug, gevestigd te Zeist (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 8 januari 2008.
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 mei 2007 oefent het Dagelijks Bestuur de taken en bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) uit die voorheen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist (hierna: het College) werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder Dagelijks Bestuur tevens verstaan het College.
Namens appellant heeft mr. T.E. van der Bent, advocaat te Zeist, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2007. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht. Namens het Dagelijks Bestuur is verschenen J.N.B. Goossens, werkzaam bij de Regionale Dienst Sociale Kromme Rijn Heuvelrug.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving ten tijde hier van belang bijstand ingevolge de WWB en aan hem waren de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB opgelegd. Aan uitnodigingen om op 30 juni 2005, 5 juli 2005, 27 juli 2005 en 5 augustus 2005 bij de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Zeist te verschijnen en informatie te verstrekken over zijn sollicitaties, heeft hij geen gehoor gegeven. Bij besluit van 24 augustus 2005 heeft het Dagelijks Bestuur het recht op bijstand met ingang van 30 juni 2005 opgeschort en appellant verzocht om op 30 augustus 2005 te verschijnen, teneinde alsnog de gevraagde gegevens te verstekken. Omdat appellant ook aan die uitnodiging geen gehoor heeft gegeven, heeft het Dagelijks Bestuur bij besluit van 1 september 2005, met toepassing van het bepaalde in artikel 54, vierde lid, van de WWB, de bijstand met ingang van 30 juni 2005 ingetrokken. Bij besluit van 8 november 2005 is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 november 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Appellant heeft bij brief van 31 augustus 2005 bezwaar gemaakt, zonder daarbij te vermelden tegen welk besluit dat bezwaar was gericht of een afschrift van dat besluit bij te voegen. Nadien heeft een advocaat zich als gemachtigde van appellant gesteld en het Dagelijks Bestuur heeft bij brief 21 september 2005 aan appellant de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en daarbij vermeld dat het bezwaar geacht wordt gericht te zijn tegen het besluit van 1 september 2005. Tijdens de hoorzitting heeft het besluit van 1 september 2005 centraal gestaan. De Raad leidt hieruit af dat het door appellant op
31 augustus 2005 gemaakte bezwaar niet is gericht tegen de opschorting van het recht op bijstand, maar uitsluitend tegen het besluit tot intrekking van de bijstand per 30 juni 2005. Weliswaar is dit besluit eerst op 1 september 2005 aan appellant kenbaar gemaakt, maar uit de gedingstukken blijkt dat dat besluit is genomen op 31 augustus 2005. Gelet op het bepaalde in artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het Dagelijks Bestuur het bezwaar terecht ontvankelijk geacht en daarbij terecht uitsluitend het besluit van 1 september 2005 heroverwogen.
Aan de orde is of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht heeft geoordeeld dat het door het Dagelijks Bestuur gehandhaafde besluit tot intrekking van de bijstand ingaande 30 juni 2005 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden. Hierbij staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
Niet in geschil is dat de gevraagde gegevens niet binnen de daartoe bij het besluit van 24 augustus 2005 gestelde termijn zijn verstrekt. Appellant stelt zich echter op het standpunt dat hem hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. Hij verkeerde in staat van faillissement en zijn post werd via de curator aan hem toegezonden, hetgeen tot gevolg had dat hij de uitnodiging om op 30 augustus 2005 om 13.00 uur te verschijnen niet tijdig heeft ontvangen.
Het besluit van 24 augustus 2005 is, blijkens het daarop geplaatste stempel, verzonden op 25 augustus 2005 en via de curator aan appellant gezonden. Blijkens de beëindigingsrapportage WWB heeft de curator telefonisch medegedeeld dat hij alle post van appellant meteen doorstuurt. Een datum waarop het besluit van 24 augustus 2005 aan appellant is doorgezonden ontbreekt echter en het besluit is ook niet per aangetekende post of met bericht van ontvangst verzonden. Gelet op de verzending via de curator en de betrekkelijk korte termijn tussen de beweerdelijke verzending en het tijdstip waarop appellant was uitgenodigd om te verschijnen, valt naar het oordeel van de Raad niet uit te sluiten dat appellant het besluit van 24 augustus 2005 niet tijdig heeft ontvangen. Gelet op het verstrekkende karakter van het besluit van 1 september 2005 mag deze onzekerheid niet ten nadele van appellant uitwerken. Dit betekent dat niet gezegd kan worden dat appellant verwijtbaar heeft nagelaten de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken.
Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 54, vierde lid, van de WWB. Nu de rechtbank hieromtrent anders heeft geoordeeld, dient de aangevallen uitspraak reeds hierom te worden vernietigd. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het besluit van 8 november 2005 wordt vernietigd. Het Dagelijks Bestuur dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant.
De Raad ziet tevens aanleiding het Dagelijks Bestuur te veroordelen tot betaling van de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 8 november 2005;
Bepaalt dat het Dagelijks Bestuur met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt op het bezwaar van appellant;
Veroordeelt het Dagelijks Bestuur in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 1.288,--, te betalen door de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug aan de griffier;
Bepaalt dat de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2008.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
TG