ECLI:NL:CRVB:2008:BC4520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1826 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • W.R. de Vries
  • R.C. Stam
  • J. Riphagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering wegens illegaal verblijf in Nederland

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 februari 2006, waarin de rechtbank het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bevestigd om de WAO-uitkering van appellant te weigeren. Appellant, die illegaal in Nederland verbleef, had eerder een WAO-uitkering aangevraagd, maar deze was bij besluit van 3 december 1999 geweigerd. Ondanks een eerdere uitspraak van de Raad die het beroep van appellant gegrond verklaarde, werd de uitkering in 2004 opnieuw beëindigd. De rechtbank heeft in haar uitspraak de mogelijkheid van appellant om bezwaar te maken tegen het besluit van 2 december 2004 besproken, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank buiten de grenzen van het bestreden besluit is getreden. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep van appellant ongegrond. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn rechtsbijstand heeft moeten betalen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met D.J. van der Vos als voorzitter en W.R. de Vries als griffier.

Uitspraak

06/1826 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 februari (de Raad begrijpt:) 2006, 05/2764 (de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 15 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. van der Wal, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2008. Namens appellant is verschenen mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J. Hut.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 17 juni 2005 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO), waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit van 24 februari 2005.
Bij besluit van 3 december 1999 is appellant de toekenning van een WAO-uitkering geweigerd, kort gezegd, omdat hij illegaal in Nederland verbleef. Ondanks het bezwaar van appellant is deze weigering bij besluit van 8 maart 2000 gehandhaafd. Met zijn uitspraak van 12 maart 2004 heeft de Raad het beroep hiertegen alsnog gegrond verklaard. Dit heeft geleid tot het besluit van 6 juli 2004 tot de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant met ingang van 20 april 1999. Bij besluit van 2 december 2004 is deze uitkering met ingang van 2 februari 2005 beëindigd.
Bij het besluit van 24 februari 2005 als aangegeven gehandhaafd bij besluit van
17 juni 2005 is de betaling van de WAO-uitkering over het tijdvak van 22 februari 2000 tot 2 februari 2005 verminderd tot nihil wegens de door appellant gerealiseerde arbeidsinkomsten. Dit besluit is gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Hierover bestaat tussen partijen geen inhoudelijk geschil.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak onder meer ingegaan op de (on-)mogelijkheid om (nog) bezwaar te maken tegen het besluit van 2 december 2004. Het hoger beroep richt zich tegen deze overwegingen.
De Raad overweegt ambtshalve het volgende.
Het door appellant ingediende bezwaarschrift richt zich tegen het besluit van
24 februari 2005, dat, anders dan appellant meent, behoudens de (informatieve) verwijzing naar het besluit van 2 december 2004 niets inhoudt over de beëindiging van zijn WAO-uitkering per 2 februari 2005.
De buitengrens van het door de bestuursrechter te berechten geschil wordt gevormd door het bestreden besluit. In dit geval is dat het besluit van 17 juni 2005. De rechtbank is met de door haar in hoger beroep aangevochten overwegingen buiten die grens getreden. Zij had zich moeten onthouden van een oordeel over het buiten het bestreden besluit gelegen, door appellant opgeworpen geschilpunt.
De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal het inleidende beroep – voorzover appellant daarbij beëindiging per 2 februari 2005 aan de orde heeft willen stellen – ongegrond verklaren.
Het Uwv zal worden veroordeeld in de in hoger beroep gevallen proceskosten, aan de zijde van appellant wegens de hem verleende rechtsbijstand begroot op € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 644,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en
J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
JL