ECLI:NL:CRVB:2008:BC4325

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6051 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen de weigering van bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 4 september 2006 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellant had op 17 maart 2005 een bezwaarschrift ingediend tegen de weigering van het College om hem met ingang van 19 augustus 2002 een uitkering te verstrekken. Het College had het bezwaar op 16 juni 2005 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant niet had voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld en vastgesteld dat het bezwaarschrift van appellant wel degelijk voldeed aan de eisen van de Awb. De Raad oordeelde dat het College had moeten begrijpen dat het bezwaar zich richtte tegen het besluit van 15 mei 2003, dat appellant nooit had ontvangen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond.

De Raad droeg het College op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het College veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,-- bedroegen, en het griffierecht van € 143,-- diende ook vergoed te worden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 januari 2008, met A.B.J. van der Ham als rechter en N.L.E.M. Bynoe als griffier.

Uitspraak

06/6051 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2006, 05/3788 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 29 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Bruin. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Op 17 maart 2005 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend, gericht tegen de (kennelijke) weigering van het College om aan hem met ingang van 19 augustus 2002 een uitkering te verstrekken. Aangegeven is dat appellant op 19 augustus 2002 een aanvraag om bijstand heeft ingediend en dat hij (eerst) met ingang van mei 2004 bijstand heeft ontvangen.
Bij brief van 30 mei 2005 heeft het College appellant verzocht vóór 13 juni 2005 een omschrijving of een kopie van het besluit waartegen het bezwaar gericht is toe te zenden. Daarbij is aangegeven dat bij niet nakoming het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Bij brief van 3 juni 2005 heeft appellant aangegeven dat hij niet kan beschikken over een kopie van het besluit waartegen het bezwaar zich richt. Wederom wordt verwezen naar de aanvraag van 19 augustus 2002.
Bij besluit van 16 juni 2005 heeft het College het bezwaar van appellant op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
16 juni 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb dient een bezwaarschrift een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb bepaalt dat, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
De Raad overweegt allereerst dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 6:5, eerste lid, onder c, van de Awb blijkt dat de wetgever voldoende heeft geacht dat in het bezwaarschrift een zodanige aanduiding van het bestreden besluit wordt gegeven dat dit besluit voor het bestuursorgaan goed traceerbaar is. Naar het oordeel van de Raad voldoet het schrijven van appellant van 17 maart 2005 aan dit vereiste. Uit de context van het bezwaarschrift valt naar het oordeel van de Raad af te leiden dat het bezwaar zich richt tegen het naar aanleiding van de aanvraag van 19 augustus 2002 genomen besluit. Dat appellant dit besluit niet kan overleggen en evenmin de exacte datum van dit besluit kan vermelden, doet hieraan niet af. Naar het oordeel van de Raad had het College uit de context van het bezwaarschrift van 17 maart 2005, in samenhang met het schrijven van 3 juni 2005, kunnen afleiden dat het bezwaar zich richtte tegen het besluit van 15 mei 2003, waarvan appellant stelt het nooit te hebben ontvangen.
Uit het vorenstaande volgt dat het bezwaarschrift voldeed aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Het College heeft het bezwaarschrift derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 16 juni 2005 vernietigen. Voorts zal de Raad het College opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De Raad ziet ten slotte aanleiding het College te veroordelen in de door appellant gemaakte kosten van rechtsbijstand, welke worden begroot op € 322,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 16 juni 2005;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,--, te betalen door de gemeente Amsterdam;
Bepaalt dat het College aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 143,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2008.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
RB