ECLI:NL:CRVB:2008:BC4053

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6675 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens gebrek aan specificiteit

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 oktober 2006, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest ongegrond werd verklaard. Het bezwaar van appellant, ingediend op 16 december 2005, was niet specifiek genoeg en voldeed niet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College had appellant verzocht om een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar zich richtte, evenals de gronden van het bezwaar. Appellant heeft echter in zijn reactie aangegeven dat het bezwaar zich richtte tegen alle mogelijke besluiten, zonder deze te specificeren.

Het College heeft het bezwaar op 13 februari 2006 niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 6:6 van de Awb, omdat appellant niet had voldaan aan de vereisten voor een bezwaarschrift. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, en appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 29 januari 2008 behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht oordeelde dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet in staat was om de vereiste specificiteit te bieden in zijn bezwaarschrift, ondanks de gelegenheid die hem was geboden om dit te herstellen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

06/6675 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 oktober 2006, 06/1413 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest (hierna: College)
Datum uitspraak: 29 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 18 december 2007, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Op 16 december 2005 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend. De bezwaren van appellant zijn als volgt omschreven: “Algemene bezwaren jegens de Sociale Dienst en andere uitvoerenden (longitudinaal) ‘Algemeen bezwaarschrift’ ”.
Bij brief van 21 december 2005 heeft het College appellant verzocht uiterlijk 4 januari 2006 een omschrijving te geven van het besluit waartegen het bezwaar zich richt, alsmede de gronden van het bezwaar in te dienen. Daarbij is aangegeven dat bij niet nakoming het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Bij brief van 2 januari 2006 heeft appellant onder meer gesteld dat het bezwaar zich richt tegen elk formeel en informeel besluit c.q. schriftelijke beslissing c.q. handeling c.q. rechtshandeling c.q. levering c.q. verrichting jegens hem genomen in het verleden, heden en de nog toekomstige tijd.
Bij besluit van 13 februari 2006 heeft het College het bezwaar van appellant op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 februari 2006 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College op goede gronden het door appellant op 16 december 2005 ingediende bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk heeft verklaard. Uit het bezwaarschrift van appellant blijkt niet tegen welk besluit het bezwaar is gericht en evenmin wat de gronden van het bezwaar zijn. Appellant is door het College in de gelegenheid gesteld deze verzuimen te herstellen. Naar het oordeel van de Raad is appellant, gelet op de inhoud van zijn nadien ingezonden brief van 2 januari 2006, hierin niet geslaagd. Dit heeft tot gevolg dat appellant niet heeft voldaan aan de in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Awb neergelegde vereisten dat het bezwaarschrift ten minste een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht en de gronden van het bezwaar bevat. Het College was dan ook bevoegd het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2008.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
RB