ECLI:NL:CRVB:2008:BC3950
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van het Uwv om het WW-dagloon met terugwerkende kracht te verhogen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om het WW-dagloon van appellant met terugwerkende kracht te verhogen, heeft bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 januari 2008 uitspraak gedaan in deze kwestie, die betrekking heeft op de Werkloosheidswet (WW) en de daaruit voortvloeiende bepalingen. Appellant, werkzaam in de sector Bouwnijverheid, had eerder een WW-uitkering ontvangen, waarbij het dagloon was vastgesteld op € 122,61. Hij verzocht om herziening van dit dagloon, omdat het Uwv in het verleden een fout had gemaakt bij de vaststelling van het dagloon, maar het Uwv weigerde deze herziening met terugwerkende kracht toe te staan.
De Raad overweegt dat het Uwv in 2004 had vastgesteld dat de werkinstructies niet adequaat waren en dat dit had geleid tot een te lage vaststelling van het dagloon voor een aantal werknemers in de sector Bouwnijverheid. Echter, het Uwv besloot om verzoeken om herziening van het dagloon alleen te honoreren voor nog lopende uitkeringen en vanaf de datum van het verzoek. Appellant had zijn WW-uitkering beëindigd op 24 maart 2003 en zijn verzoek om herziening werd pas in 2005 ingediend. De Raad oordeelt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat niet is aangetoond dat het Uwv in vergelijkbare gevallen het dagloon met terugwerkende kracht heeft verhoogd.
De Raad bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening van het oorspronkelijke besluit rechtvaardigen. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.