ECLI:NL:CRVB:2008:BC3551
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- R.C. Stam
- A.T. de Kwaasteniet
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van te veel betaalde uitkering ingevolge de WAO en de beoordeling van dringende redenen om van terugvordering af te zien
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een te veel betaalde uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 23 januari 2006 het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank had geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om (deels) van terugvordering af te zien. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.A.M. Staal, stelde dat de terugvordering was ontstaan door een fout van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en dat zijn financiële situatie en psychische gezondheid in het geding waren. Hij voerde aan dat het Uwv hem pas op 24 april 2003 op de hoogte had gesteld van de terugvordering, wat volgens hem zou leiden tot verjaring van de vordering.
De Raad overweegt dat de verjaringstermijn voor terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering vijf jaar bedraagt, zoals bepaald in artikel 3:309 van het Burgerlijk Wetboek. De Raad concludeert dat het Uwv niet eerder dan op 24 april 1998 op de hoogte was van de feiten die tot de terugvordering leidden, waardoor het beroep op verjaring faalt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en komt tot de conclusie dat er geen dringende reden is om van terugvordering af te zien. De door appellant overgelegde informatie van zijn psychotherapeut biedt onvoldoende steun voor zijn betoog. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 1 februari 2008, in aanwezigheid van griffier W.R. de Vries.