tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 februari 2007, 05/224 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: College)
Datum uitspraak: 29 januari 2008
Namens appellante heeft mr. R.E. Temmen, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Temmen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Merken, werkzaam bij de gemeente Maastricht.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellante en [L.] (hierna: [L.]) ontvingen sedert 14 oktober 1994 van het College een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de Algemene bijstandswet. Bij besluit van 22 januari 1998 heeft het College de bijstand met ingang van 14 oktober 1994 ingetrokken en de over de periode van 14 oktober 1994 tot en met 30 september 1997 ten onrechte verleende bijstand tot een bedrag van f. 70.737,48 van appellante en [L.] teruggevorderd. Het College heeft daarbij meegedeeld dat appellante en [L.] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van de schuld.
Bij brief van 14 oktober 2004 heeft het College appellante meegedeeld dat ter zake van bruto teveel ontvangen bijstand nog een bedrag van € 29.942,07 openstaat en dat is besloten dat appellante voorlopig voor de duur van een jaar maandelijks € 50,-- dient af te lossen.
Appellante heeft tegen de brief van 14 oktober 2004 bezwaar gemaakt voor zover daarin is meegedeeld dat ter zake van bruto verleende bijstand nog een bedrag van € 29.942,07 openstaat. Appellante heeft aangevoerd dat zij en [L.] ieder voor de helft aansprakelijk zijn voor terugbetaling van de schuld.
Bij besluit op bezwaar van 11 januari 2005 heeft het College het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 januari 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 januari 2005, LJN AS2079) is de mededeling van een bestuursorgaan over de hoogte van een nog terug te betalen bedrag waarover in het verleden een besluit is genomen niet op rechtsgevolg gericht en derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad stelt vast dat tegen het besluit van 22 januari 1998 geen bezwaar is gemaakt zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Daarmee is komen vast te staan dat het College een vordering van f. 70.737,46 heeft op appellante en [L.] en dat beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van de schuld.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat met de mededeling in de brief van 14 oktober 2004 dat ter zake van de bruto verleende bijstand nog een bedrag van € 29.942,07 openstaat geen rechtsgevolgen in het leven zijn geroepen die al niet door het besluit van 22 januari 1998 teweeg waren gebracht en dat die mededeling derhalve geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het College heeft het bezwaar van appellante tegen die mededeling dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2008.