ECLI:NL:CRVB:2008:BC2409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7183 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering op basis van arbeidsbeperkingen door chronisch vermoeidheidssyndroom

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 18 november 2005 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 8 maart 2005, waarin het Uwv weigerde om haar een WAZ-uitkering toe te kennen na de wettelijke wachttijd. De weigering was gebaseerd op de conclusie dat appellante, ondanks haar medische arbeidsbeperkingen, in staat was om in vijf functies arbeid te verrichten zonder relevant inkomensverlies. De rechtbank onderschreef het oordeel van het Uwv en verklaarde het beroep ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 18 januari 2008 behandeld. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geen twijfels geuit over de medische oordelen die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen. De Raad concludeerde dat de klachten van appellante niet konden worden toegeschreven aan een anatomische of organische afwijking, en dat de verzekeringsarts de arbeidsbeperkingen niet had onderschat. De Raad oordeelde dat de door appellante overgelegde medische informatie niet voldoende onderbouwd was en dat de verzekeringsarts de dagelijkse activiteiten van appellante correct had ingeschat.

De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijdigheid met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Tevens heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 966,- bedragen, en heeft het Uwv bevolen het door appellante gestorte griffierecht van € 140,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van griffier T.R.H. van Roekel, en is openbaar uitgesproken op 18 januari 2008.

Uitspraak

05/7183 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 november 2005, 05/2440 (de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J. van ‘t Hoff, werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en met een verzekeringsgeneeskundig rapport gereageerd op de door appellante in hoger beroep ingebrachte medische informatie.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 7 december 2007. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.M. Bouwes, advocaat te ’s-Gravenhage, als opvolgend gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M. Snijders.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 8 maart 2005 ter uitvoering van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz). Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 12 november 2004, waarbij hij heeft geweigerd om appellante na de wettelijke wachttijd met ingang van 13 maart 2004 een Waz-uitkering toe te kennen. Hieraan ligt ten grondslag dat appellante weliswaar medische arbeidsbeperkingen ondervindt die in de weg staan aan haar werk gedurende 20 uren per week als meewerkend echtgenote in een leliekwekerij, maar desondanks zonder relevante inkomensverlies in een vijftal functies arbeid kan verrichten.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat berust. De Raad heeft evenmin als de rechtbank twijfels over de juistheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische oordeel. In verband met een chronisch vermoeidheidsyndroom heeft de verzekeringsarts arbeidsbeperkingen aangenomen. De Raad heeft onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de (medische) arbeidsbeperkingen door de verzekeringsarts zijn onderschat. De klachten van appellante kunnen niet worden toegeschreven aan een anatomische of organische afwijking, zodat daarin voor appellante geen belemmering is gelegen om zich fysiek te belasten. Het standpunt van de huisarts van appellante, inhoudende dat appellante per etmaal ten minste 23 uren het bed moet houden, is niet onderbouwd met een gedetailleerd onderzoek en strookt niet met het beeld van de dagelijkse activiteiten van appellante zoals de verzekeringsarts dat in zijn onderzoek in beeld heeft gebracht. De bezwaarverzekerings-arts heeft in zijn rapport van 30 maart 2006 overtuigend beargumenteerd waarom aan deze opvatting van de huisarts voorbij is gegaan. De overige in hoger beroep overgelegde medische informatie ziet op ruimschoots na de hier van belang zijnde datum.
Overeenkomstig het door Uwv ingenomen standpunt acht de Raad eerst met de in hoger beroep overgelegde nadere arbeidskundige toelichting voldoende toegelicht dat de kenmerkende belasting in de aan appellante als geschikt voorgehouden functies de grenzen van haar belastbaarheid niet overschrijden. Daarmee is in hoger beroep het bestreden besluit alsnog van een voldoende draagkrachtige motivering voorzien. De Raad ziet hierin aanleiding om het bestreden besluit wegens strijdigheid met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te vernietigen, maar de rechtsgevolgen ervan in stand te laten. Ook de aangevallen uitspraak kan daarmee geen stand houden.
Tevens zal de Raad het Uwv veroordelen in de kosten van het geding wegens de aan appellante verleende rechtsbijstand, in het geding bij de rechtbank begroot op € 322,-- en in hoger beroep op € 644,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen in de proceskosten tot een bedrag van € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen aan appellante;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen aan appellante het door haar gestorte griffierecht ad € 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) T.R.H. van Roekel.
JL