ECLI:NL:CRVB:2008:BC1973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2300 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van extra hulp aanvraag door WUV-gerechtigde in verzorgingstehuis

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij haar aanvraag voor extra hulp werd afgewezen. Appellante, geboren in 1913, is een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Na haar opname in verzorgingstehuis Beth Shalom ontving zij al een vergoeding voor huishoudelijke hulp, maar vroeg zij om extra verpleeghulp en verzorgingshulp vanwege verergerde rugklachten. De verweerster heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de zorg die door het verzorgingstehuis wordt geboden in de regel allesomvattend is en dat extra hulp alleen in uitzonderingsgevallen kan worden vergoed.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat de verweerster een redelijke wetstoepassing hanteert. De Raad heeft vastgesteld dat de zorg die aan appellante wordt geleverd door het verzorgingstehuis voldoet aan de zorgindicatie die door het CIZ is afgegeven. De Raad heeft geen termen aanwezig gezien om te voldoen aan het verzoek om extra hulp, omdat de zorgbehoefte van appellante door het tehuis wordt vervuld. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.L.M.J. Stevens als voorzitter en H.R. Geerling-Brouwer en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 januari 2008. De Raad concludeert dat de zorg die appellante ontvangt adequaat is en dat er geen geobjectiveerde zorgbehoefte is die niet wordt vervuld. De emotionele behoefte aan zorg kan groter zijn, maar dit rechtvaardigt geen extra vergoeding van zorg.

Uitspraak

07/2300 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante],
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 9 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 22 maart 2007, kenmerk JZ/P70/2007, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 22 november 2007. Aldaar is appellante verschenen bij gemachtigde J.M. Loonstein en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
De Raad heeft geen termen aanwezig geoordeeld om te voldoen aan het namens appellante gedane verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting. Naar het oordeel van de Raad is appellante door de aanwezigheid van haar achterkleinzoon als gemachtigde ter zitting adequaat vertegenwoordigd en heeft de Raad mede door diens feitelijke toelichting voldoende grondslag verkregen om in de zaak van appellante tot een oordeel te komen.
De Raad gaat uit van de volgende uit de gedingstukken en de behandeling ter zitting blijkende feiten en omstandigheden.
Appellante, geboren [in] 1913, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Van de bij appellante aanwezige psychische klachten, rugklachten en hartklachten is door verweerster een verband met de ondergane vervolging aanvaard. Een dergelijk verband is niet aanvaard ten aanzien van de gevolgen van een heupfractuur en de darmklachten. Op 30 oktober 2001 is appellante verhuisd naar het verzorgingstehuis Beth Shalom. Op een door appellante ingediend verzoek om (voortzetting) van de aan haar toegekende vergoeding voor extra huishoudelijke hulp heeft verweerster positief beslist en aan haar ingaande 1 november 2001 vergoeding toegekend van maximaal vier uur huishoudelijke hulp per week.
In verband met een verergering van de bestaande rugklachten heeft appellante in februari 2006 bij verweerster vergoeding gevraagd van verpleeghulp en verzorgingshulp gedurende 24 uur per etmaal, omdat zij hulp behoeft bij onder meer het verzorgen van de broodmaaltijden, uit bed komen, toiletbezoek, douchen, aan- en uitkleden, aan tafel gaan en wandelen. Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 14 november 2006 op de grond dat verpleeghulp en verzorgingshulp bij verblijf in een verzorgings-tehuis door het tehuis worden geboden en zijn afgestemd op de individuele zorg-behoeften. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en bestreden dat het verzorgingstehuis de individueel benodigde zorg levert en voorts heeft zij aangegeven dat de situatie in zoverre is gewijzigd dat zij door verbetering van haar klachten vanaf half september 2006 nog maar gedurende 4 uur per dag extra hulp behoeft. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
De Raad overweegt als volgt.
Verweerster hanteert als uitgangspunt dat bij opname in een verzorgings- of verpleeg-tehuis de vanwege dit tehuis geboden hulp in de regel allesomvattend is, maar dat daarnaast op verzoek van de betrokkene twee uren en in medische uitzonderingsgevallen twee maal twee uren extra huishoudelijke hulp kan worden vergoed. De Raad heeft reeds eerder deze benadering van verweerster als een redelijke wetstoepassing gezien.
Blijkens het ten behoeve van appellante door CIZ Amsterdam afgegeven indicatiebesluit is naast een verblijf van gemiddeld zeven etmalen per week voor appellante met ingang van 18 april 2006 gedurende 7 tot 9,9 uur zorg geïndiceerd in verband met continue begeleiding bij activiteiten als wassen, kleden en persoonlijke zorg, alsmede gedurende gemiddeld 3 uren per week begeleiding geïndiceerd bij activiteiten als dagelijkse routine regelen en problemen oplossen, besluiten nemen en gevolgen inschatten. Deze zorg wordt, naar blijkt uit het schrijven van 29 mei 2007 van Beth Shalom, aan appellante door het verzorgingtehuis geleverd.
Aan appellante wordt door Beth Shalom zorg geleverd conform de voor haar vastgestelde zorgindicatie, zodat naar het oordeel van de Raad is voldaan aan het door verweerster in dit kader gehanteerde uitgangspunt dat de zorg van het tehuis allesomvattend is. Daarnaast heeft verweerster aan appellante vergoeding verleend voor twee maal twee uren huishoudelijke hulp per week welke zorg ook kan worden besteed aan activiteiten als verzorging van de broodmaaltijd en wandelen.
Van geobjectiveerde zorgbehoefte, die in het geval van appellante niet wordt vervuld, is de Raad niet gebleken. Dat laat onverlet dat de Raad begrip heeft voor de omstandigheid dat de emotionele behoefte aan zorg wel eens groter kan zijn dan de geobjectiveerde zorgbehoefte zoals blijkt uit de zorgindicatie. Daarin kan de Raad evenwel voor verweerster geen gehoudenheid zien om in afwijking van haar hiervoor weergegeven uitgangspunt aan appellante meer en uitgebreider zorg te vergoeden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens als voorzitter en H.R. Geerling-Brouwer en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.H. van Baalen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2008.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) M.J.H. van Baalen.
HD