ECLI:NL:CRVB:2008:BC1972

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-7168 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WUBO-uitkering en toeslag op basis van onvoldoende bewijs van psychische klachten door oorlogservaringen

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij haar aanvraag voor een WUBO-uitkering en toeslag werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op basis van psychische klachten die appellante toeschrijft aan haar ervaringen tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië en de daaropvolgende Bersiap-periode. De Raadskamer erkende dat appellante was getroffen door oorlogsgeweld, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor blijvend psychisch letsel als gevolg van deze ervaringen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de enige objectief bevestigde ervaring van appellante haar internering in een kamp te Madioen was. Andere door haar genoemde oorlogservaringen konden niet voldoende worden bevestigd. De Raad concludeerde dat de psychische klachten van appellante niet in betekenende mate waren veroorzaakt door de geverifieerde oorlogscalamiteit, maar eerder door andere traumatische ervaringen in haar leven, zoals mishandeling en onzekerheid over haar afkomst.

De Raad heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat de causaliteitsvraag ontkennend moest worden beantwoord. De Raad achtte geen termen aanwezig voor proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 9 januari 2008, met de voorzitter en twee leden van de Raad.

Uitspraak

06/7168 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante],
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 9 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 30 november 2006, kenmerk JZ/I/60/2006, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2007. Aldaar is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door R. Kops, maatschappelijk werker bij de Stichting Pelita. Verweerster heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door
mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Appellante is geboren [in] 1942 in het voormalige Nederlands-Indië. In september 2004 heeft appellante bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van onder meer een toeslag ter verbetering van haar levensomstandigheden en een periodieke uitkering ingevolge de Wet. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij gezondheidsklachten heeft, met name psychische klachten, die door haar worden toegeschreven aan haar ervaringen tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië en tijdens de daarop volgende Bersiap-periode.
Bij besluit van 27 december 2005 heeft verweerster de aanvraag van eiseres afgewezen. Daarbij is erkend dat eiseres is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet (haar internering in een kamp te Madioen tijdens de Bersiap-periode), maar dat zij niet voldoet aan de ingevolge de Wet geldende eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel ten gevolge van deze ervaring met blijvende invaliditeit tot gevolg. Dit standpunt heeft verweerster na door appellante gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit.
Appellante kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij blijft van mening dat haar psychische klachten het gevolg zijn van haar oorlogservaringen en heeft daartoe gewezen op haar lange ziektegeschiedenis, zoals deze uit de medische informatie blijkt en met name uit het verslag van intake bij Centrum ’45 en het schrijven van 20 september 2006 van de aan deze instelling verbonden psycholoog-psychotherapeut D. Wepster.
De Raad overweegt als volgt
Naar uit de gedingstukken blijkt, is uitsluitend van de internering van appellante tijdens de Bersiap-periode in een republikeins kamp te Madioen objectieve bevestiging verkregen. Van de overige door haar genoemde oorlogservaringen (beschietingen, mishandeling van haar vader door de Japanners, internering van het hele gezin door de Japanners) is onvoldoende bevestiging verkregen. Naar het oordeel van de Raad heeft verweerster derhalve terecht uitsluitend de internering in het kamp te Madioen betrokken bij de beoordeling van de door appellante aan de Wet te ontlenen aanspraken. Hierdoor spitst het tussen partijen bestaande geschil zich toe op de vraag of deze ervaring bij appellante heeft geleid tot psychische klachten met blijvende invaliditeit tot gevolg.
Appellante heeft naar voren gebracht dat verweerster in haar vergadering van 31 oktober 2005, naar blijkt uit de tot de gedingstukken behorende weergave van deze vergadering, deze vraag in positieve zin heeft beantwoord en vervolgens van standpunt lijkt te zijn veranderd en om onverklaarbare redenen in haar vergadering van 19 december 2005 deze vraag in negatieve zin heeft beantwoord.
Naar verweerster ter zitting van de Raad op overtuigende wijze heeft doen aanvoeren, is sprake geweest van een onjuiste weergave van het besluit van 31 oktober 2005 en heeft verweerster de beslissing op de aanvraag van appellante aangehouden teneinde van haar geneeskundig adviseur een nadere onderbouwing te verkrijgen van de causaliteit van appellantes psychische klachten in relatie tot de geverifieerde calamiteit. De Raad acht hiermee de grief van appellante afdoende weerlegd.
Naar uit de gedingstukken van medische aard blijkt, is bij appellante sprake van aanzien-lijke psychische problematiek, waarbij niet alleen de geverifieerde calamiteit een rol speelt, maar ook en vooral de onzekerheid over haar afkomst, haar verwaarlozende, niet affectieve, mishandelende ouders, haar vier huwelijken waarin zij door haar echtgenoten werd mishandeld en ook de scheiding van haar twee kinderen, die grotendeels werden opgevoed door de moeder van haar eerste echtgenoot. Ditzelfde beeld ziet de Raad naar voren komen uit de van het Centrum ’45 ontvangen informatie. Gezien de veelheid en de heftigheid van de overige traumatische ervaringen, die zich hebben afgespeeld in de
na-oorlogse jaren, acht de Raad voldoende onderbouwing aanwezig voor het door verweerster in navolging van haar geneeskundig adviseur ingenomen standpunt dat de geverifieerde oorlogscalamiteit niet in betekenende mate van invloed is geweest op het ontstaan van de bij appellante aanwezige psychische klachten, omdat in hoofdzaak andere gebeurtenissen zijn aan te wijzen als oorzaken van de psychische klachten van appellante. Dit houdt in dat voor toepassing van de Wet de causaliteitsvraag ontkennend beantwoord moet worden.
Het voorgaande betekent dat het beroep van appellante ongegrond verklaard moet worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens als voorzitter en H.R. Geerling-Brouwer en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.H. van Baalen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2008.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) M.J.H. van Baalen.
HD