ECLI:NL:CRVB:2008:BC1948

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-669 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van wettelijke rente in verband met WAJONG-uitkering en verjaringstermijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 januari 2006, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had verzocht om vergoeding van de wettelijke rente in verband met de nabetaling van zijn WAJONG-uitkering. De rechtbank oordeelde dat appellant te laat had verzocht, aangezien de verjaringstermijn van vijf jaar, zoals genoemd in artikel 308 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, was verstreken. Appellant stelde in hoger beroep dat hij niet eerder op de hoogte was van zijn recht om rente te verzoeken en dat zijn geestelijke en lichamelijke gezondheid, evenals zijn verblijf in een gesloten TBS-kliniek, hem verhinderden om eerder een verzoek in te dienen bij het Uwv.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant aangevoerde omstandigheden geen grond vormden voor stuiting van de verjaringstermijn. De Raad concludeerde dat het besluit tot toekenning van de WAJONG-uitkering met terugwerkende kracht in april of mei 1993 was genomen, en dat appellant pas in 2001 of 2002 om vergoeding van de wettelijke rente had verzocht. Hierdoor was de vordering van appellant tot vergoeding van de rente verjaard. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

06/669 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 januari 2006, 05/975 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2007. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 12 mei 2005 (hierna: bestreden besluit), waarbij het besluit van 25 januari 2005 tot weigering van toekenning van wettelijke rente in verband met de nabetaling van de uitkering in het kader van de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (WAJONG) is gehandhaafd, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat voldoende vaststaat dat appellant ruim na het verstrijken van de verjaringstermijn van 5 jaar, genoemd in artikel 308 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW), heeft verzocht om toekenning van de wettelijke rente in verband met de nabetaalde uitkering.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar de gronden van zijn beroep bij de rechtbank, aangevoerd dat hij er niet eerder van op de hoogte was dat hij om vergoeding van rente kon verzoeken en het hem door zijn slechte geestelijke en lichamelijke gezondheid en het verblijf in de gesloten TBS-kliniek onmogelijk was om eerder een verzoek in te dienen bij het Uwv.
Het Uwv heeft bij verweerschrift het in eerste aanleg ingenomen standpunt gehandhaafd.
De Raad is van oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Uit de gedingstukken valt op te maken dat het besluit tot toekenning van een WAJONG-uitkering met terugwerkende kracht is genomen in april of mei 1993. Vanaf dat moment kon appellant om vergoeding van wettelijke rente vragen. Aangezien uit de gedingstukken niet valt op te maken dat appellant eerder heeft verzocht om vergoeding van de (wettelijke) rente in verband met de nabetaalde uitkering dan in 2001 of in 2002, is de vordering van appellant tot vergoeding van de (wettelijke) rente verjaard, gelet op het bepaalde in artikel 3:308 BW. De door appellant aangevoerde omstandigheden vormen geen grond voor stuiting van de verjaringstermijn.
De rechtbank heeft terecht het beroep ongegrond verklaard, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en
J. Brand en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M. Lochs.
JL