ECLI:NL:CRVB:2008:BC1787

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1998 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 januari 2008 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.H.J.M. Dohmen, betwistte de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen door de verzekeringsarts. Tijdens de zitting op 16 november 2007 was appellante aanwezig, bijgestaan door mr. R.J.F.H. Weerts, terwijl het Uwv niet verscheen.

De Raad overweegt dat de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen doorslaggevende betekenis hebben. De Raad concludeert dat het onderzoek door deze artsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen medische informatie is ingediend die de stelling van appellante ondersteunt dat de medische oordeelsvorming onjuist is. De Raad ziet geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige in te schakelen, zoals door appellante verzocht.

De Raad bevestigt dat de aan appellante voorgehouden functies medisch geschikt zijn, en dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende rekening heeft gehouden met de vastgestelde belastbaarheid. De intrekking van de WAO-uitkering per 13 maart 2005 wordt als terecht beoordeeld. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/1998 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 maart 2006, 05/1669 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.H.J.M. Dohmen, advocaat te Kerkrade, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en aanvullend stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2007, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.F.H. Weerts, kantoorgenoot van mr. Dohmen. Het Uwv is met bericht van verhindering niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat het Uwv terecht en op goede gronden de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 13 maart 2005 heeft ingetrokken. Zij heeft daartoe de juistheid onderschreven van het aan het bestreden besluit van 27 juli 2005 ten grondslag liggende standpunt dat appellante, uitgaande van de door de verzekeringsarts ten aanzien van haar vastgestelde beperkingen, per
13 maart 2005 in staat was met de haar voorgehouden functies een zodanig inkomen te verdienen dat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% bedraagt.
Namens appellante zijn de eerdere beroepsgronden herhaald en is - kort samengevat - aangevoerd dat de medische beperkingen door de verzekeringsarts niet goed zijn vastgesteld. Ter ondersteuning is verwezen naar de overgelegde informatie van de behandelende caesartherapeut. Door het klachtenpatroon, welke naar de mening van appellante aanleiding had moeten geven voor een onafhankelijk deskundigenonderzoek, is appellante niet in staat om de geduide functies te vervullen.
De Raad overweegt als volgt.
Voor wat betreft het medische gedeelte kent de Raad evenals de rechtbank doorslaggevende betekenis toe aan de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Naar het oordeel van de Raad is het onderzoek van die artsen zorgvuldig en weloverwogen geweest, is informatie uit de behandelende sector meegewogen en is de Raad niet gebleken dat de belastbaarheid van appellante niet juist is vastgesteld. Door appellante is geen medische informatie in geding gebracht die steun biedt aan haar eigen opvatting dat sprake is van een onjuiste medische oordeelsvorming. In het bovenstaande ligt besloten dat de Raad geen aanknopingspunten aanwezig acht om, als namens appellante verzocht, een deskundige in te schakelen.
De Raad heeft uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, evenmin grond om er van uit te gaan dat de aan appellante voorgehouden functies voor haar in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn. Naar het oordeel van de Raad heeft in bezwaar de bezwaararbeidsdeskundige de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de geduide functies genoegzaam toegelicht en is met een in de toelichting voorkomende beperking voldoende rekening gehouden. Vastgesteld kan worden dat de WAO-uitkering van appellante terecht is ingetrokken.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
JL