ECLI:NL:CRVB:2008:BC1741
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.F. Bandringa
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-schatting en maatmaninkomen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep van de appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. De appellant, die een loonbedrijf exploiteert, ontving vanaf 31 juli 2002 een uitkering op basis van de vrijwillige verzekering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De appellant was van mening dat bij de berekening van zijn arbeidsongeschiktheid een te laag maatmaninkomen was gehanteerd. Hij voerde aan dat de fiscale winst die in de jaren 1997 tot en met 1999 was behaald, niet correct was vastgesteld, omdat hij gebruik had gemaakt van de Vamil-regeling voor milieuvriendelijke investeringen, wat leidde tot een onredelijke uitkomst voor zijn maatmaninkomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van de appellant overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de door de fiscus aanvaarde nettowinst als uitgangspunt moet dienen voor de berekening van het maatmaninkomen. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze hoofdregel rechtvaardigden. De bedragen die de appellant had opgevoerd voor bijtelling van privégebruik van de bedrijfsauto werden ook niet als voldoende geacht om het maatmaninkomen zodanig te verhogen dat er sprake zou zijn van een relevante mate van arbeidsongeschiktheid in 2003. De Raad bevestigde daarom de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat de Raad geen aanleiding zag voor een dergelijke beslissing.