ECLI:NL:CRVB:2008:BC1699
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- A.T. de Kwaasteniet
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de anticumulatie van WAO-uitkering door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 januari 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant had een WAO-uitkering die was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het Uwv had echter, op basis van artikel 44 van de WAO, de uitkering aangepast naar de klasse van 35 tot 45% vanwege werkzaamheden die de appellant had verricht in de periode van 1 februari 2004 tot en met 31 december 2004. De appellant was van mening dat het Uwv deze aanpassing onterecht had doorgevoerd en dat de berekening van zijn uitkering niet correct was.
Tijdens de zitting op 23 november 2007 was de appellant zelf aanwezig, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. B.H.C. de Bruijn. De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar de relevante wetgeving en de feiten van de zaak. De Raad concludeerde dat de wijze waarop het Uwv de anticumulatie had toegepast in overeenstemming was met artikel 44 van de WAO. De Raad oordeelde dat de schatting van de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid op dezelfde manier moest worden uitgevoerd als de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van artikel 18 van de WAO.
De Raad verwierp de argumenten van de appellant, die stelde dat de berekening pas mocht plaatsvinden als zijn inkomsten boven een bepaald percentage zouden stijgen. De Raad benadrukte dat het percentage van 35, waarop de appellant zijn berekeningen baseerde, geen rol speelde bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat de anticumulatie correct was toegepast en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank Breda werd dan ook bevestigd.