tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 juni 2005, 05/296 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 januari 2008
Namens appellant heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Voets voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. van de Berkt.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft het Uwv een tweetal vragen voorgelegd. Het Uwv heeft die vragen beantwoord door toezending van rapporten van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 november 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Voets voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.
Appellant heeft zich in juni 1990 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering krachtens de Werkloosheidswet. Aan hem is met ingang van 27 juni 1991 een uitkering krachtens onder andere de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Op 17 juni 2004 heeft appellant een aanvraagformulier ter voortzetting van de WAO-uitkering ingevuld en gegevens over zijn gezondheidstoestand verstrekt. Vervolgens is appellant op 12 juli 2004 door een verzekeringsarts van het Uwv onderzocht. Deze verzekeringsarts heeft, op basis van anamnese, onderzoek en informatie van de curatieve sector, de belastbaarheid van appellant voor arbeid vastgesteld. Haar bevindingen en conclusie heeft zij neergelegd in een rapportage van eveneens 12 juli 2007 en de door haar aangenomen belastbaarheid heeft zij neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juli 2007. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft daarna een onderzoek in het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem ingesteld en een aantal functies geselecteerd, en aan de hand daarvan het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 11,4%. Bij besluit van 20 augustus 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 21 oktober 2004 beëindigd op de grond dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid minder bedraagt dan 15%.
Tegen het besluit van 20 augustus 2004 heeft appellant bezwaar gemaakt. In het kader van de behandeling van dat bezwaar is een hoorzitting gehouden en heeft een bezwaarverzekeringsarts, die bij de hoorzitting aanwezig was, een nadere rapportage opgesteld, mede gebaseerd op door hem gevraagde en verkregen inlichtingen van de behandelend psychiater van appellant. Bij besluit van 17 januari 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de beslissing op bezwaar van 17 januari 2005 (hierna: bestreden besluit) beroep ingesteld. In het kader van de behandeling van het beroep heeft appellant medische gegevens overgelegd: een verklaring van 25 april 2005 van zijn huisarts K. Bülbül, verbonden aan Huisartsenpraktijk Presikhaaf, een afschrift van het medisch journaal van eveneens 25 april 2005, een lijst van voorgeschreven medicatie, een verklaring van de klinisch-fysicus/audioloog dr. ir. A. Bosman van 22 januari 2003 en verklaringen van de behandelend psychiater B. Verwey, bij wie appellant in het begin van de negentiger jaren van de vorige eeuw in behandeling is geweest en bij wie appellant zich in oktober 2004 opnieuw voor behandeling heeft gemeld. Laatstbedoelde verklaringen waren gedateerd 6 februari 1991, 28 oktober 2004 en 26 april 2005. Het Uwv heeft in reactie hierop een rapportage ingezonden van een bezwaararbeidsdeskundige, gedateerd 6 mei 2005 en bij de behandeling van het geding ter zitting van de rechtbank een rapportage overgelegd van een bezwaarverzekeringsarts, gedateerd 24 mei 2005.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe - kort weergegeven - overwogen dat zij, gelet op de beschikbare medische gegevens, geen reden ziet om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant op 21 oktober 2004. Met de ten aanzien van appellant door het Uwv aangenomen beperkingen kan de rechtbank zich verenigen. De grief dat op het Uwv een zwaardere motiveringsverplichting rust omdat appellant voorafgaand aan de datum in geding jarenlang op medische gronden geheel arbeidsongeschikt werd geacht en na die datum wordt geacht ineens wel over benutbare mogelijkheden voor arbeid te beschikken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen omdat er geen wettelijk voorschrift is waaruit een zwaardere motiveringsverplichting zou volgen. De rechtbank acht het bestreden besluit niet onzorgvuldig genomen of ondeugdelijk gemotiveerd.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde en bij het bestreden besluit gehandhaafde belastbaarheid van appellant. Hij is van mening dat zijn psychische klachten zodanig zijn dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft voor het verrichten van arbeid en dat het Uwv niet tot beëindiging van de WAO-uitkering heeft kunnen overgaan, omdat hij die uitkering al heel lang krijgt, zijn gezondheidstoestand eerder is verslechterd dan is verbeterd en het Uwv heeft nagelaten te motiveren waarom ineens een ander standpunt wordt ingenomen, wat wel van het Uwv mag worden verwacht omdat hij al sinds 1991 op medische gronden als volledig arbeidsongeschikt wordt aangemerkt. Ter zitting is namens appellant, in reactie op het in hoger beroep overgelegde rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 24 augustus 2007, te kennen gegeven dat hij geen commentaar meer heeft op de medische geschiktheid van de ten aanzien van hem geselecteerde en aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde functies. Wel blijft appellant van mening dat het Uwv pas in hoger beroep in voldoende mate heeft onderbouwd en inzichtelijk gemaakt dat de ten aanzien van hem geselecteerde en aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor hem geschikt zijn te achten.
Ter beoordeling staat of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel over het bestreden besluit.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit, wat betreft de vaststelling van de belastbaarheid van appellant, op zorgvuldige wijze is voorbereid en dat de voorhanden zijnde medische gegevens geen aanleiding vormen om te twijfelen aan de juistheid van de per 21 oktober 2004 vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad stelt zich daarbij achter de door de rechtbank terzake gegeven overwegingen en ook hij ziet in hetgeen door appellant is aangevoerd geen grond om tot een medisch onderzoek door een door de Raad aan te stellen deskundige te besluiten. Voorts stelt de Raad zich achter de overweging van de rechtbank dat in een situatie als hier aan de orde, te weten dat een jarenlang verstrekte uitkering wordt ingetrokken, geen zwaardere motiveringsverplichting voor het Uwv bij de intrekking van de uitkering geldt. Ook in een situatie als de onderhavige gelden de uit de terzake van toepassing zijnde wettelijke bepalingen voortvloeiende vereisten dat het bestreden besluit zorgvuldig moet worden voorbereid en moet zijn gebaseerd op een deugdelijke en inzichtelijke motivering. Naar de Raad hiervoor als zijn opvatting te kennen heeft gegeven, heeft het Uwv bij het nemen van het bestreden besluit wat betreft de medische grondslag daarvan aan deze vereisten voldaan.
Wel ziet de Raad, in de omstandigheid dat pas in hoger beroep een voldoende inzichtelijke onderbouwing is gegeven ter zake van de vraag of de ten aanzien van appellant geselecteerde en aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend voor appellant zijn te achten, aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep, door de Raad begroot op € 644,- in beroep en op € 966,- in hoger beroep, in totaal € 1.610,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.610,-;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2008.