ECLI:NL:CRVB:2008:BC1273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7057 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-verzekering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant, die werkzaam was als sorteerder bij TPG Post BV, heeft zijn arbeid op 23 november 2001 gestaakt. Hij heeft vervolgens een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in zijn besluit de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op 15 juni 2002, wat door appellant wordt betwist. Appellant stelt dat zijn arbeidsongeschiktheid al eerder is ingetreden, namelijk in november/december 2001, en dat hij op de bewuste datum niet verzekerd was voor de WAO.

De rechtbank heeft overwogen dat er geen bewijs is dat appellant voor 15 juni 2002 psychische problemen had die zouden leiden tot arbeidsongeschiktheid. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de Uwv terecht heeft aangenomen dat appellant op 15 juni 2002 niet verzekerd was voor de WAO. De Raad wijst erop dat het enkele bestaan van klachten niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en J. Riphagen als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 januari 2008.

Uitspraak

05/7057 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2005, 05/706 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Goettsch, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2007. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen en heeft zich doen vertegenwoordigen door voormelde gemachtigde. Namens het Uwv heeft de heer E.C. van der Meer het woord gevoerd.
II. OVERWEGINGEN
Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende. Appellant, werkzaam bij TPG Post BV als sorteerder, heeft naar tussen partijen niet in geschil is, zijn arbeid op 23 november 2001 gestaakt; op of omstreeks
13 december 2001 heeft TPG Post de betaling van loon aan hem stopgezet. Volgens eigen verklaring van appellant heeft hij sedertdien, in elk geval tot mei 2002, in Duitsland verbleven. In mei 2002 heeft hij een week via een uitzendbureau arbeid verricht. De arbeidsovereenkomst met TPG Post is door de kantonrechter per 1 oktober 2002 ontbonden. Omstreeks augustus/september van dat jaar is appellant psychisch gedecompenseerd, in die mate dat hij in het najaar van 2002 enige tijd is opgenomen in een crisiscentrum. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant om een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft het Uwv, na rapportages van C.M.B. Duwel, verzekeringsarts, en (in bezwaar) van R.M. de Vink, bezwaarverzekeringsarts, besloten om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag te stellen op 15 juni 2002. Bij besluit van 23 februari 2005 (hierna: het bestreden besluit), waarbij het primaire besluit van 23 juli 2004 is gehandhaafd, heeft het Uwv toekenning van WAO-uitkering geweigerd, omdat appellant op 15 juni 2002 niet voor de WAO verzekerd was; het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit is daarbij ongegrond verklaard.
Namens appellant is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij is, kort weergegeven, met name aangevoerd, dat de arbeidsongeschiktheid gelet op de psychische klachten van appellant op een eerdere datum - gesteld wordt in november/december 2001 - is ingetreden dan het Uwv heeft aangenomen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen, dat uit geen van de verklaringen van de behandelaars van appellant valt af te leiden, dat zich voor 15 juni 2002 bij appellant psychische problemen hebben geopenbaard, die de conclusie rechtvaardigen dat hij (eerder) dan die datum arbeidsongeschikt was. Ook heeft het Uwv met recht aangenomen dat appellant op de bewuste datum niet verzekerd was voor de WAO.
Namens appellant zijn in hoger beroep de eerder aangevoerde grieven herhaald.
De Raad oordeelt als volgt.
Van de zijde van appellant is niet bestreden dat op en na 13 december 2001 geen betaling van loon aan hem heeft plaatsgevonden. Ook uit de stukken die betrekking hebben op de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter blijkt, dat de bij de ontbinding betrokken partijen een zogenoemde neutrale ontbinding zijn overeengekomen, waarbij door
TPG Post uitdrukkelijk is gesteld, dat over de periode van 13 december 2001 tot
1 oktober 2002 geen nabetaling van loon zou worden verricht (wel is ingestemd met het betalen van een vergoeding van plus minus twee maanden loon). Gelet op het bepaalde in artikel 6, tweede lid van de WAO heeft het Uwv met recht aangenomen, dat er voor appellant op 15 juni 2002 geen verzekering voor de WAO bestond.
Namens appellant is als aangegeven gesteld, dat de arbeidsongeschiktheid al voor
15 juni 2002 is ingetreden. Echter, de in het dossier aanwezige stukken bieden naar het oordeel van de Raad geen duidelijke en afdoende grondslag voor de veronderstelling, dat voor genoemde datum sprake was van zodanige (psychische) beperkingen dat van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO kan worden gesproken. Ook het bepaalde in artikel 17 van die wet kan appellant hierbij niet baten. De Raad merkt nog op dat het enkele bestaan van klachten niet meebrengt, dat er ook sprake is van beperkingen die leiden tot arbeidsongeschiktheid in de zojuist bedoelde zin.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) W.R. de Vries.
JL