ECLI:NL:CRVB:2008:BC1102
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van werkgever tegen toekenningsbesluit WAO-uitkering aan werknemer
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkgever tegen een toekenningsbesluit van de WAO-uitkering aan een werknemer. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 januari 2008 uitspraak gedaan. De werkgever, vertegenwoordigd door mr. J. Versteegh, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 januari 2005, waarin het beroep van de werkgever niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv het bestreden besluit op 16 oktober 2003 had verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van een beroepschrift op 27 november 2003 was geëindigd. De werkgever stelde echter dat noch zij noch haar arts-gemachtigde het bestreden besluit had ontvangen.
Tijdens de zitting op 21 september 2007 was de werkgever niet verschenen, maar het Uwv was vertegenwoordigd. De Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen om nadere informatie van het Uwv te verkrijgen. Na het indienen van een nadere reactie door het Uwv, hebben partijen toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten.
De Raad oordeelde dat het Uwv niet voldoende had aangetoond dat het bestreden besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt. De verzending had niet per aangetekende post plaatsgevonden, en het risico van het niet kunnen aantonen dat het besluit daadwerkelijk was verzonden, kwam voor rekening van het Uwv. De Raad concludeerde dat de beroepstermijn pas op 9 januari 2004 was aangevangen, toen de werkgever het besluit per fax ontving. Hierdoor was het beroepschrift van 18 februari 2004 tijdig ingediend. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en wees de zaak terug naar de rechtbank 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, tot een totaalbedrag van € 966,=, en moest het Uwv het betaalde griffierecht van € 646,= vergoeden.