ECLI:NL:CRVB:2007:BC3780

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1697 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indicatie voor persoonlijke verzorging en de rol van de echtgenoot in de zorgverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de aanvraag voor een indicatie voor persoonlijke verzorging werd afgewezen. Appellante had op 23 april 2004 een aanvraag ingediend bij de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een indicatie op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). CIZ concludeerde na onderzoek dat de echtgenoot van appellante, die geen lichamelijke beperkingen had, in staat was om de noodzakelijke zorg te verlenen. De aanvraag werd afgewezen op 1 juni 2004, omdat de zorg als gebruikelijke zorg werd beschouwd, die door de echtgenoot kon worden verleend.

De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. Appellante stelde dat de indicatie voor een langere periode had moeten worden toegekend en dat de ingangsdatum van de indicatie de datum van de aanvraag had moeten zijn. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de indicatie voor persoonlijke verzorging correct was vastgesteld, rekening houdend met de belastbaarheid van de echtgenoot en het doel van de indicatie, namelijk het aanleren van zorgtaken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De Raad benadrukte dat de indicatie in beginsel geen terugwerkende kracht heeft en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om hiervan af te wijken. De uitspraak onderstreept de verantwoordelijkheden van partners in de zorgverlening en de criteria voor het toekennen van zorgindicaties onder de AWBZ.

Uitspraak

06/1697 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 februari 2006, 05/488 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, als rechtsopvolgster van Centraal Meldpunt Zorg, gevestigd te Driebergen, (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 28 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2007. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr L.M.R. Kater, werkzaam bij CIZ.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Namens appellante is op 23 april 2004 een aanvraag ingediend om een indicatie voor onder meer persoonlijke verzorging ingevolge het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Naar aanleiding van deze aanvraag heeft CIZ onderzoek verricht. Hieruit is naar voren gekomen dat appellante moeite heeft om haar kousen en schoenen aan te trekken, haar BH vast te maken, knoopjes vast te maken en haar haren te wassen. Aangezien de echtgenoot van appellante, [D.], blijkens het onderzoek geen lichamelijke beperkingen heeft, is met inachtneming van de richtlijnen in het Werkdocument Gebruikelijke Zorg van oktober 2003 van de Landelijke Vereniging van Indicatie Organen (hierna: Werkdocument) geconcludeerd dat de echtgenoot de persoonlijke zorg aan appellante dient te verlenen. Op grond van deze bevindingen heeft CIZ de aanvraag om een indicatie voor persoonlijke verzorging bij besluit van
1 juni 2004 afgewezen.
1.2. Naar aanleiding van het tegen het besluit van 1 juni 2004 gemaakte bezwaar is onderzoek verricht naar de belastbaarheid van de echtgenoot. Geconstateerd is dat bij hem sprake is van (dreigende) overbelasting.
1.3. Bij besluit van 14 maart 2005 heeft CIZ het bezwaar gegrond verklaard. Appellante is voor de periode van 1 maart 2005 tot 1 juli 2005 geïndiceerd voor persoonlijke verzorging, klasse 2 (2 - 3,9 uur per week), met als doel om na te gaan of de echtgenoot in staat is de nodige verzorgende taken aan te leren. De zorg zal in natura worden verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 14 maart 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat voor een langere periode zorg had moeten worden geïndiceerd en dat de indicatie met ingang van de datum van de aanvraag had moeten plaatsvinden. Tevens heeft zij verzocht om veroordeling van CIZ tot schadevergoeding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
4.1.2. Artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, slechts bestaat indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
4.1.3. Ingevolge artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit wordt als vorm van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ onder meer aangewezen de zorg, bedoeld in artikel 4 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna: Besluit).
4.1.4. Ingevolge artikel 4 van het Besluit omvat persoonlijke verzorging het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid, te verlenen door een instelling. Blijkens de toelichting bij deze bepaling kan bij persoonlijke verzorging onder meer gedacht worden aan het wassen en kleden van de verzekerde. Ook het stimuleren van de zelfredzaamheid en het zo mogelijk aanleren van ADL-activiteiten behoort tot deze functie.
4.1.5. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit bestaat slechts aanspraak op zorg voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen.
4.1.6. Artikel 13, tweede lid, van het Zorgindicatiebesluit bepaalt dat in het indicatiebesluit wordt aangegeven met ingang van welke datum de zorgvrager op de geïndiceerde vorm van zorg of vormen van zorg is aangewezen. Blijkens de toelichting bij deze bepaling zal de ingangsdatum meestal de datum van het geven van het indicatiebesluit zijn.
4.2. Bij de beantwoording van de vraag voor welke zorg de belanghebbende dient te worden geïndiceerd, hanteerde CIZ ten tijde hier van belang het Werkdocument. In het Werkdocument is het beleid neergelegd dat van partners mag worden verwacht dat zij bereid zijn elkaar naar vermogen enige persoonlijke verzorging te bieden. Daarbij is de belastbaarheid van de partner van belang. Voorts speelt de duur van de zorg een rol. Indien de zorg langer dan drie maanden moet worden geboden, is geen sprake meer van gebruikelijke zorg maar van interne mantelzorg, zodat AWBZ-zorg mogelijk is. Naar het
oordeel van de Raad is dit beleid niet in strijd met de wet en gaat het de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de indicatie voor persoonlijke verzorging voor een langere periode had moeten worden toegekend. Bij de indicatiestelling is de beperkte belastbaarheid van de echtgenoot in aanmerking genomen, terwijl het doel van de indicatie is om te bezien of hij in staat is om de - relatief simpele - verrichtingen die bij appellante in het kader van de persoonlijke verzorging moeten worden uitgevoerd, zonodig aan te leren. Appellante heeft niet met stukken onderbouwd dat hiervoor een langere periode in aanmerking had moeten worden genomen of dat van de echtgenoot niet verlangd kon worden dat hij die taken trachtte aan te leren.
4.4. Met betrekking tot de ingangsdatum overweegt de Raad, met verwijzing naar zijn uitspraak van 29 juni 2005 (LJN: AT8531), dat gelet op artikel 13, tweede lid, van het Zorgindicatiebesluit en de toelichting daarbij, in het bijzonder vanwege het naturakarakter van de in dit geval ge?ndiceerde zorg uitgangspunt dient te zijn dat een indicatiebesluit in beginsel geen terugwerkende kracht heeft en dat, tenzij er redenen zijn om een latere datum te kiezen, de indicatie wordt verleend met ingang van de datum van het indicatiebesluit. De Raad wil niet uitsluiten dat de bijzondere omstandigheden van het concrete geval aanleiding kunnen geven om van dit uitgangspunt af te wijken. In het geval van appellante is van dergelijke omstandigheden echter niet gebleken.
4.5. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
4.6. Dit brengt tevens mee dat het verzoek van appellante om veroordeling van CIZ tot schadevergoeding moet worden afgewezen.
4.7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 december 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R.L. Rijnen.
AR