ECLI:NL:CRVB:2007:BC3272

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7327 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verhuiskostenvergoeding wegens gebrek aan medische indicatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Appellante, die lijdt aan diverse medische klachten, heeft verzocht om een verhuiskostenvergoeding op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten. De aanvraag werd afgewezen omdat er geen medische indicatie was voor een verhuizing, zoals vastgesteld door het Regionaal Indicatie Orgaan (RIO) en later door de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).

De rechtbank Haarlem had eerder de afwijzing van het College vernietigd, maar na een nieuw advies van Argonaut, dat appellante niet wilde ondergaan, bleef het College bij zijn standpunt. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellante onvoldoende redenen heeft om niet mee te werken aan een medisch onderzoek. De Raad bevestigt dat het advies van het RIO als uitgangspunt moet worden genomen, omdat appellante geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die de eerdere conclusies zou kunnen weerleggen.

De Raad komt tot de conclusie dat het College terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van beperkingen die het normale gebruik van de woning belemmeren. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

05/7327 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van
11 november 2005, 05/4935
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat te Amstelveen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Molenaar. Het College heeft zich, met bericht van verhindering, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, die lijdt aan hart-, rug- en nierklachten en aan psychiatrische klachten, bewoont een gelijkvloerse benedenwoning in Haarlem. Aan de woning zijn aanpassingen aangebracht. Zij wil verhuizen naar een (eengezins)woning aan de [adres], die is voorzien van een rolstoeltoegankelijke aangepaste keuken.
1.2. Op 23 augustus 2004 heeft appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding aangevraagd.
1.3. In het kader van de behandeling van deze aanvraag heeft J. Visser, indicatieadviseur bij het Regionaal Indicatie Orgaan Zuid Kennemerland (hierna: RIO), nadien opgevolgd door de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ), op 21 oktober 2004 advies uitgebracht aan het College. Daarin is geconcludeerd dat er geen medische indicatie is voor een verhuizing.
1.4. Bij besluit van 3 november 2004, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 februari 2005, heeft het College de aanvraag om een verhuiskostenvergoeding afgewezen.
1.5. Bij uitspraak van 14 maart 2005 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem het beroep van appellante tegen het besluit van 1 februari 2005 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd op de grond dat het onderzoek van het RIO onvoldoende zorgvuldig is geweest.
1.6. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het College Argonaut B.V. (hierna: Argonaut) opdracht gegeven een nieuw medisch advies uit te brengen. Nadat appellante in juni 2005 twee afspraken voor een huisbezoek door een arts van Argonaut had afgezegd, heeft het College haar de gelegenheid geboden om haar medische situatie opnieuw te laten onderzoeken door een (andere) arts van hetzij CIZ hetzij Argonaut. Hierop is namens appellante bij brief van 16 augustus 2005 als volgt gereageerd: “Zij kan zich noch verenigen met Argonaut Advies noch met CIZ/RIO voor het uitbrengen van een nader advies.” Naar de mening van appellante kan een nieuw besluit worden genomen op grond van een in het kader van de behandeling van een aanvraag voor een gemarkeerde parkeerplaats op 21 september 2004 uitgebracht advies van G. Böckler, als geneeskundige verbonden aan het RIO.
1.7. Bij besluit van 20 september 2005 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 november 2004 opnieuw ongegrond verklaard. Aangezien appellante niet bereid is mee te werken aan een nader onderzoek door Argonaut of CIZ en ook zelf geen medische informatie heeft ingebracht waaruit blijkt dat sprake is van aantoonbare beperkingen die het normale gebruik van de woning belemmeren, heeft het College zijn besluitvorming gebaseerd op het advies van het RIO van 21 oktober 2004, alsmede op een aanvullend advies van CIZ van 31 maart 2005 waarin is aangegeven hoe het advies van 21 oktober 2004 tot stand is gekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat ook het besluit van 20 september 2005 is gebaseerd op een incompleet advies, maar dat deze omstandigheid niet voor rekening van het College dient te komen nu appellante medewerking aan nadere advisering door Argonaut of CIZ heeft geweigerd en zij zelf geen medische informatie heeft ingebracht die aannemelijk doet zijn dat de conclusies van de adviseur voor onjuist moeten worden gehouden.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Tevens heeft zij de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De stelling van appellante dat nimmer aan de orde is gekomen dat een (andere) arts van Argonaut of CIZ aanvullend medisch onderzoek zou verrichten, kan niet als juist worden aanvaard. Uit de brief van 24 november 2005 van de gemachtigde van appellante blijkt dat na de hoorzitting in het kader van de bezwaarschriftprocedure van de zijde van het College is voorgesteld een nieuw medisch onderzoek te laten verrichten door een andere arts van CIZ, welk voorstel appellante - zo blijkt eveneens uit deze brief - heeft afgewezen.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante onvoldoende zwaarwegende redenen heeft om niet haar medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek door een (andere) arts van Argonaut of CIZ, nu deze artsen zeer wel in staat moeten worden geacht om de medische situatie van appellante vast te stellen zoals die was ten tijde hier van belang. Dat deze instellingen geen onafhankelijk advies meer zouden kunnen geven omdat zij (in ander verband) reeds adviezen over appellante hebben uitgebracht, zoals appellante heeft betoogd, vindt geen steun in de feiten. De van de zijde van appellante ingebrachte brief van CIZ aan het College van 23 december 2005 leidt de Raad niet tot een ander oordeel, nu ook daaruit geen hier van belang zijnde concrete feiten en omstandigheden blijken. Ter zitting heeft appellante overigens bevestigd dat zij niet wilde en niet wil meewerken aan een nieuw medisch onderzoek door een (andere) arts van CIZ of Argonaut.
4.3. In die omstandigheden dient het advies van het RIO van 21 oktober 2004 tot uitgangspunt te worden genomen. De wel beschikbare medische informatie, waaronder de namens appellante bij brief van 3 oktober 2005 ingebrachte medische gegevens, biedt geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van dat advies. Dit betekent dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij appellante geen sprake is van beperkingen bij het normale gebruik van haar woonruimte.
4.4. Uit het onder 4.3 overwogene vloeit voort dat er voor de Raad geen aanleiding is om - zelf - een deskundige te benoemen.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
4.6. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen grond aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert
en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen
als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 december 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R.L. Rijnen.
AR250108