ECLI:NL:CRVB:2007:BC2683

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-564 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlate uitbetaling van AOW-pensioen en schadevergoeding door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de verlate uitbetaling van zijn AOW-pensioen aan de orde is. Appellant had in 2001 een pensioen voor een alleenstaande toegekend gekregen, maar met een korting van 58%. Na een verzoek om wettelijke rente en schadevergoeding, dat door de Sociale verzekeringsbank (Svb) werd afgewezen, heeft appellant hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft de Svb erkend dat het besluit van 24 juli 2001 in strijd was met de wettelijke beslistermijn en heeft zij wettelijke rente vergoed over een bepaalde periode. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft gesteld dat de Svb niet onrechtmatig heeft gehandeld. De Raad besluit de zaak zelf af te doen en oordeelt dat de vorderingen van appellant, met betrekking tot immateriële schade en kosten van rechtsbijstand, niet voor toewijzing in aanmerking komen. Immateriële schade kan alleen worden vergoed indien er sprake is van een aantasting in de persoon van appellant, wat in dit geval niet is aangetoond. De kosten van rechtsbijstand worden ook afgewezen, omdat deze niet als beroepsmatige rechtsbijstand kunnen worden aangemerkt. De Raad handhaaft het bestreden besluit en laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. De uitspraak is gedaan op 31 december 2007.

Uitspraak

07/564 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2007, 04/6704 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 31 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft W. Leufkens hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft bij brief van 26 februari 2007 een nader besluit in het geding gebracht en op 9 maart 2007 van verweer gediend.
Namens appellant is door zijn gemachtigde hierop gereageerd en zijn nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2007. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens en J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 24 juli 2001 is aan appellant met ingang van juli 2000 een pensioen voor een alleenstaande ingevolge de Algemene Ouderdomswet toegekend, waarop een korting is toegepast van 58%.
Naar aanleiding van dit besluit is namens appellant bij brief van 29 juli 2001 ‘in verband met de vertraagde toekenning’ verzocht om betaling van wettelijke rente. Verzocht is verder - voor zover hier van belang - om vergoeding van immateriële schade en om vergoeding van de kosten die de gemachtigde heeft gemaakt.
Het besluit van 24 juli 2001 is, na ingesteld bezwaar en beroep, rechtens onaantastbaar geworden.
Bij besluit van 20 mei 2003 is het verzoek om toekenning van wettelijke rente afgewezen. Namens appellant is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 oktober 2003 is het verzoek om vergoeding van de overige hiervoor genoemde schade/kosten afgewezen. Ter motivering is opgemerkt dat het besluit van 24 juli 2001 in rechte stand heeft gehouden. Daarmee staat vast dat de Svb geen onrechtmatig besluit heeft genomen. Derhalve bestaat geen recht op vergoeding van schade.
Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 26 oktober 2004, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard. Daarbij is aangegeven dat het niet tijdig nemen van een besluit geen grond is om over te gaan tot schadevergoeding. Het besluit van 24 juli 2001 is niet onrechtmatig.
De rechtbank heeft als volgt geoordeeld:
“Bij de toetsing van een zelfstandig schadebesluit als het onderhavige zoekt de rechtbank aansluiting bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. Het is vaste rechtspraak dat, indien een bestuursorgaan een besluit neemt en handhaaft, dat vervolgens door de bestuursrechter wordt vernietigd, daarmee de onrechtmatigheid van het vernietigde besluit en de schuld van het overheidslichaam zijn gegeven (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 15 december 2005, LJN: AU8835). Ook is sprake van een onrechtmatig besluit indien een besluit wordt ingetrokken naar aanleiding van een bezwaarschrift of indien het besluit wordt herroepen. Geen van die omstandigheden heeft zicht hier voorgedaan. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat sprake is van onrechtmatig handelen door verweerder.”.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat op de Svb de verplichting rust om schade en onkosten, die het gevolg zijn van zijn onrechtmatig handelen, te vergoeden. Verzocht is verder om vergoeding van de proceskosten in twee instanties.
Hangende de procedure in hoger beroep heeft de Svb een besluit overgelegd van 26 februari 2007, waarbij het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 mei 2003 gegrond is verklaard. Aan appellant is de wettelijke rente vergoed over de periode van 1 augustus 2000 tot en met 28 februari 2007.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad stelt vast dat het besluit van 24 juli 2001 is genomen in strijd met de wettelijke beslistermijn en dat de onrechtmatigheid van dit besluit in zoverre door de Svb, gezien de betaling van wettelijke rente, is erkend. Daaruit volgt dat het bestreden besluit, en de uitspraak van de rechtbank, geen stand kunnen houden, nu deze berusten op de stelling dat voor vergoeding van schade geen grond bestaat nu de Svb jegens appellant niet onrechtmatig heeft gehandeld.
De Raad zal, met het oog op het belang van finale geschillenbeslechting, de zaak niet terugwijzen naar de rechtbank, maar de zaak zelf afdoen.
De Raad stelt vast dat aan de vorderingen van appellant ten gronde ligt de verlate uitbetaling van zijn AOW-pensioen. In het onderhavige geschil gaat het daarbij om de aanspraak op vergoeding van immateriële schade en de vergoeding van kosten van de gemachtigde.
Naar het oordeel van de Raad kan immateriële schade in dit geval alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien sprake is geweest van ‘aantasting op andere wijze in zijn persoon’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Van een dergelijke aantasting is in het onderhavige geval in het geheel niet gebleken, zodat deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van de gemachtigde komt reeds niet voor toewijzing in aanmerking, nu de bijstand van gemachtigde, zoals de Raad reeds meermalen heeft beslist, niet kan worden aangemerkt als ‘door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand’. Daaruit volgt tevens, nu andere kosten niet zijn gevorderd, dat er geen grond bestaat voor vergoeding van proceskosten.
De Raad stelt vast dat het bestreden besluit inhoudelijk gezien standhoudt. De Raad zal dan ook, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit instandlaten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 december 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A.C. Palmboom.
EK0301