ECLI:NL:CRVB:2007:BC2439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2864 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor huishoudelijke verzorging en de beschikbaarheid van een boodschappendienst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 december 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) over de indicatie voor huishoudelijke verzorging. Appellante ontving eerder een vergoeding voor huishoudelijke hulp, maar verzocht om een nieuwe indicatie op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) omdat zij ook persoonlijke verzorging nodig had. CIZ had in een eerder besluit de indicatie voor huishoudelijke verzorging vastgesteld op vijf uur per week, wat appellante te laag vond. De rechtbank Zwolle-Lelystad had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 16 oktober 2007 was appellante niet aanwezig, maar CIZ werd vertegenwoordigd door mr. L.M.R. Kater. De Raad oordeelde dat CIZ onvoldoende had gemotiveerd waarom de indicatie voor huishoudelijke verzorging niet hoger was vastgesteld en of er een adequate boodschappendienst beschikbaar was voor appellante. De Raad concludeerde dat CIZ niet had aangetoond dat de boodschappendienst een redelijke oplossing bood voor de zorgvraag van appellante.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond. CIZ werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad. Tevens werd CIZ veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan appellante. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige indicatiestelling en de beschikbaarheid van voorzieningen voor zorgbehoevenden.

Uitspraak

06/2864 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 maart 2006, 05/1209 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, als rechtsopvolgster van het Regionaal Indicatie Orgaan Midden-IJssel, gevestigd te Driebergen (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 28 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2007. Appellante is met voorafgaande bericht, niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater, werkzaam bij CIZ.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving op grond van de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uitgevoerde zogeheten ex-AAW regeling een vergoeding voor huishoudelijke hulp. Deze vergoeding was toegekend voor acht uur huishoudelijke verzorging per week.
1.2. Omdat appellante ook voor een indicatie voor persoonlijke verzorging in aanmerking wenste te komen heeft zij op 23 september 2004 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) om een nieuwe indicatie verzocht.
1.3. Na onderzoek door het Regionaal Indicatie Orgaan Midden-IJssel (hierna: RIO) is appellante bij besluit van 27 september 2004 geïndiceerd voor:
- huishoudelijke verzorging, klasse 3 (4 - 6,9 uur per week) vanaf 1 januari 2005;
- persoonlijke verzorging, klasse 2 (2 - 3,9 uur per week) vanaf 24 september 2004.
In dit besluit is voorts medegedeeld dat het doen van de boodschappen niet valt onder zorg als bedoeld in de AWBZ en dat appellante hiervoor gebruik moet maken van een voorliggende voorziening.
1.4. Appellante heeft tegen het besluit van 27 september 2004 bezwaar gemaakt. Hiertoe heeft zij onder meer aangevoerd dat de indicatie voor huishoudelijke verzorging, gelet op haar beperkingen, te laag is vastgesteld.
1.5. Naar aanleiding van het bezwaar heeft het RIO opnieuw onderzoek verricht. In dit onderzoek is geconcludeerd dat appellante onder meer hulp nodig heeft bij het doen van boodschappen, bij het zware en lichte huishoudelijke werk en bij de wasverzorging. Het RIO hanteert voor overname van deze taken normtijden. Deze komen neer op één tot twee uur per week voor de licht huishoudelijke taken, drie uur per week voor de zware huishoudelijke taken en één uur per week voor de wasverzorging. In totaal is dit vijf tot zes uur per week.
1.6. Bij besluit van 27 juni 2005 heeft CIZ het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 september 2004 ongegrond verklaard. Volgens de tijdsnormering is appellante aangewezen op in totaal vijf uur per week huishoudelijke verzorging wat leidt tot een indicatie voor klasse 3. Voor het doen van de boodschappen stelt CIZ zich op het standpunt dat hiervoor een boodschappendienst aanwezig is. Deze dienst is een algemeen gebruikelijke voorziening waarvan niet is gebleken dat die geen redelijke oplossing biedt voor de zorgvraag van appellante.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 27 juni 2005 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd tot de volgende beoordeling.
4.1.1 Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
4.1.2. Artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, slechts bestaat indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
4.1.3. Ingevolge artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit wordt als vorm van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ onder meer aangewezen de zorg, bedoeld in artikel 3 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna: Besluit).
4.1.4. Opgrond van artikel 3 van het Besluit omvat huishoudelijke verzorging het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling.
4.1.5. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit heeft de verzekerde aanspraak op huishoudelijke verzorging als omschreven in artikel 3 van het Besluit, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling.
4.1.6. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit bestaat de aanspraak op zorg slechts voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen.
4.2.1. Bij de beantwoording van de vraag voor welke zorg appellante per 1 januari 2005 moet worden geïndiceerd, is aansluiting gezocht bij het destijds van toepassing zijnde Werkdocument Gebruikelijke Zorg (hierna: Werkdocument) van oktober 2003 van de Landelijke Vereniging van Indicatie Organen. In het Werkdocument is onder meer het beleid neergelegd dat een algemeen gebruikelijke voorziening een voorliggende voorziening is waarvan gebruik moet worden gemaakt als deze voorhanden is en in redelijkheid een oplossing biedt voor de zorgvraag van de zorgvrager. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan een boodschappendienst. Is een dergelijke voorziening niet aanwezig of biedt deze geen redelijke oplossing voor de zorgvraag, dan kan AWBZ-zorg worden geïndiceerd. Bij een algemeen gebruikelijke voorziening moet worden nagegaan of deze voorziening ook werkelijk beschikbaar is en adequaat is ingeval van de
- concrete - zorgvraag.
4.2.2. Naar het oordeel van de Raad is dit beleid in het algemeen niet in strijd met de wet en gaat het de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. Voor zover het gebruik van een boodschappendienst of een daarmee vergelijkbare klussendienst inhoudt dat voor het doen van boodschappen moet worden betaald in een omvang die de kosten van de bezorgservice van een supermarkt in betekenende mate overstijgt, is dit echter anders.
4.3.1. CIZ heeft in zijn besluit van 27 juni 2005 gesteld dat voor het doen van de boodschappen een boodschappendienst aanwezig is. Uit de gedingstukken blijkt echter niet dat CIZ, overeenkomstig het beleid, onderzoek heeft verricht naar de vraag of in dit geval een boodschappendienst beschikbaar is die gelet op de zorgvraag van appellante adequaat is. Dit klemt temeer nu appellante met stukken heeft onderbouwd dat de bezorgservice van Albert Heijn in haar straat geen boodschappen thuis bezorgt.
Het standpunt van CIZ dat appellante wellicht een beroep kan doen op de boodschappendienst van een andere supermarkt of op een met een boodschappendienst vergelijkbare klussendienst leidt de Raad niet tot een ander oordeel, nu niet is komen vast te staan dat appellante daadwerkelijk een beroep op een dergelijke boodschappendienst of daarmee vergelijkbare klussendienst kan doen.
4.3.2. Voorts is CIZ bij de indicatiestelling ten onrechte voorbij gegaan aan de vraag of appellante in staat is zelf haar broodmaaltijden te bereiden. Uit de gedingstukken blijkt niet dat hier onderzoek naar is gedaan, terwijl appellante in bezwaar desgevraagd heeft verklaard dat zij niet weet of zij in staat is om haar brood klaar te maken.
4.4. Het voorgaande betekent dat, het hoger beroep slaagt en dat, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep tegen het besluit van 27 juni 2005 gegrond dient te worden verklaard en dat dit besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. CIZ zal met inachtneming van deze uitspraak en uitgaande van de op 1 januari 2005 geldende normen een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen.
4.5. Van door appellante gemaakte kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 27 juni 2005;
Bepaalt dat CIZ een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Bepaalt dat CIZ aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 december 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R.L. Rijnen.
RB