ECLI:NL:CRVB:2007:BC1817
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- R.H.M. Roelofs
- A.B.J. van der Ham
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en redelijke termijn
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, waarbij haar bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd ingetrokken en de kosten van bijstand over een bepaalde periode werden teruggevorderd. Appellante ontving sinds 1 augustus 1999 bijstand, maar na een melding dat zij samenwoonde met een betrokkene, heeft de Sociale Recherche een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met de betrokkene, wat zij niet had gemeld aan het College. Het College besloot daarop om de bijstandsverlening over de periode van 8 maart 2003 tot en met 31 januari 2004 in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen.
De rechtbank heeft het beroep van appellante op formele gronden gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij slechts een logeergast had en dat zij slechts sporadisch werkzaamheden verrichtte in een artsenpraktijk. Tevens heeft zij aangevoerd dat de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM was overschreden, wat extra belastend voor haar was.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante en de betrokkene een gezamenlijke huishouding voerden, wat blijkt uit hun eigen verklaringen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de stelling van appellante dat de redelijke termijn was overschreden te volgen, en concludeerde dat de procedure binnen een redelijke termijn was afgerond. De Raad heeft de beslissing van het College om de bijstandsverlening in te trekken en de kosten terug te vorderen, in stand gelaten.