ECLI:NL:CRVB:2007:BC1626
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- R.H.M. Roelofs
- A.B.J. van der Ham
- Rechtspraak.nl
Ingangsdatum van het recht op bijstandsuitkering en bijzondere omstandigheden
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 26 oktober 2006 het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage ongegrond verklaarde. De appellant had op 26 april 2005 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en kreeg bijstand toegekend met ingang van die datum. Echter, het College had eerder, op 7 oktober 2005, het bezwaar van de appellant tegen de ingangsdatum van de bijstand ongegrond verklaard. De centrale vraag in deze procedure was of het College aanleiding had moeten vinden om de bijstandsverlening met terugwerkende kracht te verlenen, gezien de door de appellant aangevoerde bijzondere omstandigheden.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de appellant op 2 augustus 2001 een gesprek had gevoerd met een medewerker van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten van de gemeente Den Haag, maar dat dit gesprek niet kan worden aangemerkt als een formele aanvraag om bijstand. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de bijstandsverlening eerder dan 26 april 2005 zou ingaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet kon slagen. De Raad zag geen aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter fungeerde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 31 december 2007.