tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 november 2006, 06/3078 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ubbergen (hierna: College)
Datum uitspraak: 31 december 2007
Namens appellant heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2007. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door B. Diepeveen, werkzaam bij de gemeente Ubbergen.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving sedert 1 augustus 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Bij besluit van 22 november 2005 is hem door het College de verplichting opgelegd met ingang van 1 november 2005 maandelijks een overzicht van werkzaamheden en gewerkte uren aan de gemeente te zenden, uiterlijk op de eerste van de maand volgend op de maand waarop het overzicht betrekking heeft. Bij besluit van 16 december 2005 heeft het College het recht op bijstand van appellant met ingang van 16 december 2005 opgeschort op de grond dat het overzicht over de maand november 2005 niet was ontvangen. Daarbij is appellant uitgenodigd voor een gesprek op 22 december 2005 om het verzuim te herstellen. Hij is er toen tevens op gewezen dat de bijstand zal worden beëindigd als hij niet reageert. Op 22 december 2005 is op verzoek van appellant de afspraak telefonisch verzet naar 27 december 2005, waar appellant zonder afmelding niet is verschenen. Op 28 december 2005 zijn - niet volledig ingevulde - overzichten van november en december 2005 bij de gemeente Ubbergen ingekomen.
Bij besluit van 4 januari 2006 heeft het College de bijstand van appellant, onder toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB, met ingang van 16 december 2005 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat de gevraagde gegevens niet binnen de gegeven hersteltermijn zijn verstrekt.
Bij besluit van 11 april 2006 heeft het College het tegen het besluit van 4 januari 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 11 april 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
Daartoe is - samengevat - aangevoerd dat hem ter zake van de late verstrekking van de gegevens geen verwijt treft aangezien hij voor het verstrekken van de verlangde gegevens afhankelijk was van zijn werkgever. Zo zou hij de loonstrook over november 2005 pas in de derde week van december 2005 hebben ontvangen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt voorop dat appellant tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel heeft aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of het door het College gehandhaafde besluit tot intrekking van de bijstand ingaande 16 december 2005 in rechte stand kan houden. Daartoe is, gelet op artikel 54, vierde lid, van de WWB, allereerst vereist dat appellant verwijtbaar heeft verzuimd binnen de gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens te verstrekken.
Het door het College gevraagde overzicht verdiensten/gewerkte uren over november 2005 zijn naar het oordeel van de Raad onmiskenbaar gegevens die van belang zijn voor de verlening van de bijstand. Vaststaat verder dat appellant deze gegevens niet binnen de gestelde termijn (ook niet nadat deze nog met enkele dagen was verlengd) heeft verstrekt. Appellant heeft gesteld dat hij redelijkerwijs niet eerder over de verlangde gegevens kon beschikken omdat hij afhankelijk was van zijn werkgever, maar de Raad kan appellant in die zienswijze niet volgen. Op de eerste plaats werd van appellant - blijkens het betreffende formulier en de daarop ter zitting gegeven toelichting van de zijde van het College - immers geen exacte uren- en loonopgave verwacht maar meer een globale aanduiding van verdiensten alsmede een exacte opgave van gewerkte uren aan de hand van zijn eigen agenda. Voorts kon appellant ook volgens eigen zeggen reeds in de derde week van december 2005, en dus in ieder geval op 22 respectievelijk 27 december 2005, wel degelijk beschikken over de gevraagde gegevens.
Het voorgaande brengt met zich mee dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB was voldaan, zodat het College bevoegd was tot intrekking van de bijstand van appellant. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College bij afweging van de hierbij rechtsreeks betrokken belangen in redelijkheid van die bevoegdheid geen gebruik heeft kunnen maken.
Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en R.H.M. Roelofs en A.B.J. van der Ham als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 december 2007.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.