ECLI:NL:CRVB:2007:BC1474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1427 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van een boete opgelegd na recidive van verzuimen in het kader van de Coördinatiewet Sociale Verzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin een boete van 37,5% van het totale jaarpremieloon werd opgelegd wegens het niet tijdig indienen van jaaropgavekaarten. De boete van € 6248,-- werd opgelegd na recidive van verzuimen, waarbij appellant aanvoert dat administratieve achterstanden in zijn bedrijf, veroorzaakt door het vertrek van medewerkers, de reden waren voor de vertraging. Appellant heeft geprobeerd de boete te matigen door te wijzen op het geringe nadeel dat het Uwv zou hebben ondervonden door zijn verzuim en heeft vergelijkbare gevallen aangehaald waarin tot een gunstiger beslissing werd gekomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering en de relevante bepalingen. De Raad oordeelt dat de rechtbank op redelijke gronden heeft vastgesteld dat de opgelegde boete in overeenstemming is met de wetgeving en de vaste rechtspraak. De Raad wijst erop dat de organisatorische problemen binnen het bedrijf van appellant, die leidden tot de vertraging, binnen de risicosfeer van appellant zelf vallen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om de boete te matigen, aangezien appellant als belastingadviseur en financieel expert geacht wordt beter op de hoogte te zijn van zijn verplichtingen.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, en de uitspraak wordt openbaar gedaan op 20 december 2007.

Uitspraak

07/1427 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2007, 05/748 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 20 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A.M. Hesseling, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2007. Appellant is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.A.M. Hesseling voornoemd als zijn raadsman, terwijl het Uwv, naar schriftelijk is bericht, zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
De Raad baseert zich op het wettelijk kader zoals dat in de aangevallen uitspraak is weergegeven en gaat uit van de feiten en omstandigheden zoals die daarin zijn geschetst.
Hierbij is het beroep tegen het na bezwaar genomen besluit van het Uwv van 24 december 2004 ongegrond verklaard.
In hoger beroep blijft appellant zich in essentie verzetten tegen de hem, na recidive van verzuimen, onevenredig zwaar treffende hoge boete van € 6248,-- van 37,5% van het desbetreffende totale jaarpremieloon, opgelegd op 21 september 2004 wegens ontijdige inzending, namelijk na 1 februari 2004, van jaaropgavekaarten over het premiejaar 2003. Appellant heeft daarbij benadrukt dat administratieve achterstanden in zijn bedrijf waren ontstaan door het vertrek van een tweetal medewerkers. Dit ook ter verklaring van het feit dat hij evenmin tot verzuimherstel was overgegaan na een tweetal rappellen van 11 maart en 29 april 2004 om alsnog binnen twee weken de gevraagde gegevens aan te leveren. Eerst op 25 mei 2004 zijn de desbetreffende gegevens aangeleverd. Appellant bepleit in elk geval te dezen een matiging van de boete, in evenredigheid met het aan het Uwv berokkende veel geringere nadeel aan premieverlies, aan te brengen. Hij heeft een beroep gedaan op vergelijkbare gevallen, waarin tot een gunstiger gedragslijn zou zijn besloten.
De Raad overweegt dienaangaande als volgt.
Naar zijn oordeel heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak op in redelijkheid aanvaardbare gronden uiteengezet dat gezien artikel 12, vierde lid van de CSV in samenhang met artikelen 7 en 15 van het Toepassingsbesluit CSV 2002 benevens artikel 5 van het hier toepasselijke Boetebesluit werkgevers CSV enerzijds, en gegeven de concreet beboete onbetwistbaar vaststaande overtredingen binnen vijf jaar voor het thans aan de orde zijnde vergrijp anderzijds, te dezen een boete van 37,5% van de totaal verschuldigde premie over 2003, gelet nog op de vaste rechtspraak van deze Raad, op zijn plaats is, alsmede de evenredigheidstoets kan doorstaan. De Raad merkt hierbij op dat de organisatorische omstandigheid van de uitval van medewerkers in het bedrijf van appellant, waardoor veel te laat - te weten ruim na 1 februari 2004, zelfs rappellen ten spijt- aan de indiening van de jaaropgaven van 2003 is voldaan, binnen de risicosfeer van de aan dit vergrijp schuldige appellant/werkgever, die als belastingadviseur en financieel expert ook in het licht van de zich kort tevoren voorgedane omissies geacht mocht worden beter te weten, is gelegen en daardoor alleszins voor zijn verantwoordelijkheid komt. Daargelaten wat er zij van de in de onderhavige categorie niet gemaximeerde boeteregeling, ziet de Raad in de in de specifieke omstandigheden van het voorliggende geval als zodanig opgelegde boete onvoldoende grondslag om daarin alsnog een arbitrair uitwerkende matiging als klaarblijkelijk beoogd door appellant aan te brengen. De Raad tekent in dit kader volledigheidshalve aan dat hem anders dan appellant niet van geheel vergelijkbare gunstiger besliste gevallen is gebleken en dat hij dit geval op eigen merites heeft dienen te beoordelen op basis van de toepasselijke regelgeving gevoegd bij een adequate specifieke toetsing met eerbiediging van een redelijke beleidspraktijk.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 december 2007.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A. Badermann.
IJ