ECLI:NL:CRVB:2007:BC0898
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- C. van Viegen
- Rechtspraak.nl
Bijzondere bijstand in kosten opslag en noodzakelijke kosten van bestaan
In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellanten voor bijzondere bijstand in hun opslagkosten na de ontruiming van hun huurwoning in Gulpen-Wittem per 1 oktober 2002. Na de ontruiming hebben appellanten tijdelijk in een gemeubileerde vakantiebungalow gewoond en een deel van hun inboedel elders opgeslagen. Op 31 maart 2004 hebben zij bij de Regionale sociale dienst Pentasz Mergelland een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de opslagkosten met ingang van 1 augustus 2003. Deze aanvraag werd op 9 mei 2005 doorgestuurd naar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, dat op 3 juni 2005 besloot de aanvraag af te wijzen. Het College stelde dat er al in de opslagkosten was voorzien op basis van een eerder arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch en dat er geen noodzakelijke kosten van bestaan waren na maart 2004.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de Wet werk en bijstand (WWB) van toepassing is. De Raad oordeelde dat de opslagkosten van appellanten in de periode van 1 oktober 2002 tot eind maart 2004 al waren vergoed door een voorschot op schadevergoeding dat was toegekend in een eerdere procedure. Hierdoor was de aanvraag voor bijstand voor de periode van 1 augustus 2003 tot eind maart 2004 terecht afgewezen. Tevens werd vastgesteld dat appellanten vanaf 1 april 2004 over een woning beschikten, waardoor de opslagkosten niet meer als noodzakelijke kosten van bestaan konden worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om alsnog bijstand toe te kennen, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.C. Schoemaker als voorzitter. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.