ECLI:NL:CRVB:2007:BC0651

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6634 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van beëindiging studiefinanciering na nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (appellante) tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 november 2006. De zaak betreft een verzoek van betrokkene om terug te komen van de beëindiging van zijn studiefinanciering, die per 1 maart 2004 was stopgezet. Betrokkene stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. Hij verwees naar een latere toekenning van studiefinanciering op 8 april 2005, maar appellante weigerde dit als nieuw feit te beschouwen.

De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van appellante vernietigd, omdat deze volgens de rechtbank niet had voldaan aan de eisen van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante was van mening dat zij wel degelijk bevoegd was om te eisen dat nieuwe feiten binnen een redelijke termijn, in dit geval zes weken, werden aangevoerd. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had gekeken naar feiten die pas in de beroepsfase naar voren waren gebracht, en dat deze buiten beschouwing moesten worden gelaten.

De Raad heeft het bestreden besluit getoetst aan de hand van de criteria van artikel 4:6 van de Awb en geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de beëindiging van de studiefinanciering per 1 maart 2004 konden rechtvaardigen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

06/6634 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 november 2006, kenmerk 05/1143 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene]
en
appellante
Datum uitspraak: 14 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Mr. K.B. Spoelstra, advocaat te Groningen, heeft namens betrokkene een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2007. Appellante was vertegenwoordigd door mr. M. van der Toorn. Betrokkene en zijn gemachtigde zijn met bericht niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij schrijven van 23 juni 2005 heeft betrokkene appellante verzocht terug te komen van het besluit van 12 december 2003 waarbij zijn studiefinanciering per 1 maart 2004 is beëindigd op de grond dat hij na afloop van de geldigheidsduur van zijn verblijfsdocument per 16 februari 2004 niet langer voldoet aan het nationaliteitsvereiste. Als grond voor zijn verzoek heeft betrokkene aangevoerd dat hem bij een later besluit van 8 april 2005 wel studiefinanciering is toegekend, terwijl de feitelijke situatie niet anders was.
Bij besluit van 20 juli 2005 heeft appellante dit verzoek onder toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen op de grond dat betrokkene geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. Meer in het bijzonder kan, aldus appellante, de onterechte en inmiddels teruggedraaide toekenning van studiefinanciering per 1 mei 2005 niet als een nieuw feit of nieuwe omstandigheid worden gezien.
Bij besluit van 3 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellante het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 20 juli 2005 ongegrond verklaard.
Hangende het beroep dat betrokkene bij de rechtbank tegen het bestreden besluit had ingesteld, heeft appellante aan de rechtbank bericht dat betrokkene in het kader van een andere procedure stukken heeft ingebracht waaruit blijkt dat hij op
10 februari 2004 verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning heeft aangevraagd, dat die aanvraag bij beschikking van 26 mei 2004 niet in behandeling is genomen en dat het daartegen ingediende bezwaarschrift bij besluit van 7 oktober 2004 ongegrond is verklaard. Appellante heeft daarbij opgemerkt dat de indiening van de aanvraag van de verlenging van de verblijfsvergunning alsmede de indiening van het bezwaarschrift zijn aan te merken als nieuwe feiten, maar dat daarin geen aanleiding wordt gevonden om het bestreden besluit te wijzigen, nu betrokkene zijn herzieningsverzoek niet heeft ingediend binnen zes weken nadat hij had kennisgenomen van die nieuwe feiten.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd op grond van de overweging dat artikel 4:6 van de Awb geen ruimte biedt voor de door appellante beleidsmatig vastgestelde zes-weken-termijn.
Appellante bestrijdt de aangevallen uitspraak, stellende dat zij wel bevoegd is te verlangen dat nieuwe feiten of omstandigheden binnen een redelijke termijn, zijnde zes weken, worden aangevoerd.
De Raad overweegt dat uit artikel 4:6 van de Awb voortvloeit dat de belanghebbende nieuwe feiten of omstandigheden bij zijn aanvraag danwel uiterlijk in de bezwaarprocedure dient aan te voeren. Nieuwe feiten die eerst in de beroepsfase naar voren worden gebracht, dienen door de rechter bij de toetsing van een met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluit buiten beschouwing te worden gelaten. Nu de dragende overweging van de aangevallen uitspraak betrekking heeft op eerst in de beroepsfase naar voren gekomen feiten, dient die uitspraak te worden vernietigd. De Raad zal doen wat de rechtbank had behoren te doen: zich beperken tot de toetsing van het bestreden besluit aan de hand van het criterium of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
Het bestreden besluit kan deze toetsing doorstaan. Zelfs bij welwillende lezing vallen noch in de aanvraag noch in het bezwaarschrift nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden te ontwaren die voor het recht op studiefinanciering per 1 maart 2004 van betekenis zouden kunnen zijn.
Het vorenstaande leidt tot vernietiging van de aangevallen uitspraak en ongegrondverklaring van het inleidende beroep.
Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 december 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) I.R.A. van Raaij.
MR