ECLI:NL:CRVB:2007:BC0649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4731 WSF + 06-4732 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Groningen inzake studiefinanciering en onterecht kaartbezit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 juli 2006, waarin de rechtbank een aantal besluiten van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) heeft beoordeeld. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de IB-Groep die betrekking hadden op de toekenning van studiefinanciering en de herziening daarvan. De IB-Groep had op 20 juli 2005 de bezwaren van de appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat de vordering wegens onterecht kaartbezit voor de maand mei 2005 gegrond was, maar verklaarde de overige bezwaren ongegrond. In hoger beroep heeft de appellant zijn standpunt herhaald dat hij recht heeft op studiefinanciering, en dat de terugvordering in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en de uitspraak bevestigd, met uitzondering van de vordering wegens onterecht kaartbezit, die opnieuw beoordeeld moet worden door de IB-Groep. De Raad heeft geen termen gezien voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

06/4731 + 06/4732 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 juli 2006, kenmerk 05/840 + 05/1225 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep)
Datum uitspraak: 14 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Mr. K.B. Spoelstra, advocaat te Groningen, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2007. Appellant en zijn gemachtigde zijn met bericht niet verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. M. van der Toorn.
II. OVERWEGINGEN
Appellants bezwaren tegen het besluit van 8 april 2005 waarbij hem over de maanden mei en juni 2005 studiefinanciering is toegekend, tegen het besluit van 29 april 2005 waarbij hem over de maanden juli tot en met oktober 2005 studiefinanciering is toegekend en tegen het besluit van 4 juni 2005 waarbij de toekenning met ingang van 1 mei 2005 is herzien, is vastgesteld dat de te veel ontvangen toelage een kortlopende schuld is geworden en een vordering wegens onterecht kaartbezit is opgelegd, zijn door de IB-Groep bij besluit van 20 juli 2005 ongegrond verklaard.
Appellants bezwaar tegen het besluit van 6 augustus 2005 waarbij de schuld wegens te veel uitbetaalde studiefinanciering over mei 2005 is omgezet in een rentedragende lening, is door de IB-Groep bij besluit van 28 oktober 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 20 juli 2005 gegrond verklaard voor wat betreft de over de maand mei 2005 opgelegde vordering wegens onterecht kaartbezit, dat besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat de IB-Groep opnieuw op het bezwaarschrift dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen, een en ander met vergoeding van proceskosten en griffierecht. Het beroep tegen het besluit van 20 juli 2005 is voor het overige ongegrond verklaard, evenals het beroep tegen het besluit van 28 oktober 2005.
Appellant houdt in hoger beroep staande dat hij met ingang van 1 mei 2005, maar ook al in de periode daarvoor, recht heeft op studiefinanciering omdat hij naar zijn mening voor de toepassing van de Wet studiefinanciering 2000 met een Nederlander gelijkgesteld moet worden. Hij beroept zich, evenals in eerste aanleg, op artikel 3, sub e, van het Besluit studiefinanciering, artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 13 van het Europees Sociaal Handvest.
Wat betreft de herziening en de terugvordering voert hij aan dat hij recht heeft op studiefinanciering. Voor zover dat recht niet mocht bestaan, meent hij dat terugvordering in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Daarnaast beroept hij zich op dringende redenen omdat hij geen inkomsten heeft.
Appellant vecht het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de hem opgelegde vordering wegens onterecht kaartbezit niet aan.
De Raad overweegt het volgende.
De rechtbank heeft alle namens appellant naar voren gebrachte beroepsgronden uitvoerig besproken en uitgebreid gemotiveerd waarom die gronden geen doel treffen, behoudens voor zover het de vordering wegens onterecht kaartbezit betreft. De Raad kan de overwegingen van de rechtbank volledig onderschrijven en heeft daaraan niets af te doen of toe te voegen.
Dit leidt tot bevestiging van de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 december 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) I.R.A. van Raaij.
MR