ECLI:NL:CRVB:2007:BC0447

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3513 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering doorbetaling bezoldiging en vergoeding kosten geneeskundige behandeling na verkeersongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Defensie tegen een uitspraak van de rechtbank Assen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de weigering van de Staatssecretaris om de bezoldiging van de betrokkene volledig door te betalen en om de noodzakelijke kosten van geneeskundige behandeling te vergoeden, onterecht was. De betrokkene, een burgerambtenaar, had een verkeersongeval gehad tijdens een dienstreis, waarbij hij ernstig letsel opliep. De Staatssecretaris stelde dat het ongeval door eigen schuld of onvoorzichtigheid van de betrokkene was veroorzaakt, omdat hij zich niet aan de maximaal toegestane snelheid had gehouden. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris niet onomstotelijk had aangetoond dat de betrokkene schuld had aan het ongeval.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 1 november 2007, werd de betrokkene bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door een medewerker van het ministerie van Defensie. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van beide partijen gehoord en de beschikbare rapportages van deskundigen beoordeeld. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de eigen schuld of onvoorzichtigheid van de betrokkene niet onomstotelijk was komen vast te staan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Staatssecretaris in de proceskosten van de betrokkene moest worden veroordeeld.

De Raad benadrukte dat de Staatssecretaris alleen aanspraken kan afwijzen indien onomstotelijk vaststaat dat het ongeval door eigen schuld of onvoorzichtigheid van de betrokkene is veroorzaakt. De deskundigenrapportages waren tegenstrijdig, maar de Raad vond de conclusie van de door de rechtbank ingeschakelde verkeersongevaldeskundige het meest overtuigend. De Raad oordeelde dat de betrokkene niet harder dan 80 kilometer per uur had gereden en dat de verklaring van een collega van de betrokkene, die als getuige optrad, geloofwaardig was, ondanks dat deze verklaring pas drie jaar na het ongeval was afgelegd.

Uitspraak

06/3513 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 10 mei 2006, 04/924 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene]
en
appellant
Datum uitspraak: 13 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.P. van Zandbergen, werkzaam bij het ministerie van Defensie. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. W.J.F. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Betrokkene was als burgerambtenaar tewerkgesteld bij de Tonnetkazerne te ’t Harde. Op 21 maart 2001 is hij in opdracht van zijn direct leidinggevende met een dienstauto naar een kazerne te Wezep gereden om daar reparatiewerk te verrichten. Op de weg terug naar ’t Harde is hem op een bochtig wegtraject, waar een maximum snelheid van
80 kilometer per uur gold, een eenzijdig verkeersongeval overkomen, waardoor hij ernstig letsel heeft opgelopen.
1.2. Bij besluit van 10 maart 2003, zoals uiteindelijk gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 19 augustus 2004, heeft appellant geweigerd om de bezoldiging van betrokkene volledig door te betalen en een volledige vergoeding toe te kennen voor de te zijnen laste blijvende, noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging. Daartoe is overwogen, kort gezegd, dat betrokkene zich, blijkens het omtrent het ongeval opgemaakte proces-verbaal, niet aan de maximaal toegestane snelheid heeft gehouden, zodat het ongeval door zijn eigen schuld dan wel onvoorzichtigheid is veroorzaakt. Slechts bij twijfel moet, aldus appellant, de oorzaak van het ongeval in het voordeel van betrokkene worden uitgelegd, maar daarvan is volgens appellant geen sprake.
2. De rechtbank heef bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen, met voorts bepalingen omtrent het griffierecht en de proceskosten.
3. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat, zoals ook is uiteengezet in de uitspraak van de rechtbank, appellant aanspraken als hier in geding slechts kan afwijzen indien onomstotelijk is komen vast te staan dat het ongeval door eigen schuld of onvoorzichtigheid van betrokkene heeft plaatsgevonden.
3.2. In beroep lagen uitvoerig gemotiveerde rapportages voor van enerzijds de door appellant geraadpleegde deskundige, politiefunctionaris Br., en anderzijds van de door betrokkene ingeschakelde ongevaldeskundige Bo., met betrekking tot de vraag of betrokkene de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 80 km per uur had overschreden. Br. kwam tot de conclusie dat dit wel het geval was, en Bo. kwam tot een tegengestelde conclusie. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien zelf een verkeersongevaldeskundige te raadplegen. Deze deskundige, J.L.M. Meuwissen, is in zijn rapportage, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van het voor de verkeersongevalanalyse ontwikkelde computerrekenprogramma PC-crash, tot de conclusie gekomen dat de snelheid van de auto van betrokkene tussen de 70 en de 80 kilometer per uur zal hebben gelegen.
3.3. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank zich ten onrechte niet heeft gebaseerd op de conclusies in het rapport van politiefunctionaris Br. Volgens appellant moet daarvan worden uitgegaan, aangezien het hier een op ambtseed opgemaakt rapport betreft.
De Raad overweegt hieromtrent dat de omstandigheid dat het rapport van Br. op ambtseed is opgemaakt onverlet laat dat kritiek kan bestaan op de daarin gehanteerde uitgangspunten. Verkeersongevalsdeskundige Meuwissen heeft deugdelijk onderbouwd uiteengezet welke bezwaren bestaan tegen het hanteren van het driftspoor van de auto als uitgangspunt voor de berekeningen, zoals Br. heeft gedaan. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat er in dit geval goede gronden bestonden voor het gebruik van het door Meuwissen gehanteerde computerrekenprogramma. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat dit programma, blijkens de reactie van Br. op de rapportage van Meuwissen, ook door de politie wordt gebruikt, echter vanwege de complexiteit en de tijdrovendheid ervan alleen bij verkeersmisdrijven.
3.4. De Raad is voorts van oordeel dat in het rapport van Meuwissen deugdelijk onderbouwd wordt geconcludeerd dat de snelheid van de auto van betrokkene tussen de 70 en 80 kilometer per uur zal hebben bedragen. Politiefunctionaris Br. heeft in zijn reactie op dit rapport gesteld dat het een onwillekeurige, maar normale reactie van een bestuurder is dat hij, naast het onder controle krijgen van zijn auto, tevens zal proberen snelheid te minderen, zodat Meuwissen in zijn conclusie daarmee ten onrechte geen rekening heeft gehouden. De Raad volgt Br. niet in deze reactie, aangezien Meuwissen in zijn rapport heeft uiteengezet dat bij het uitvoeren in het computerrekenprogramma van een remming tijdens het slingertraject het voertuig al direct in een geheel andere richting bewoog, dan in werkelijkheid aan de orde was. Bovendien achtte Meuwissen het gezien de zeer abrupte stuurbewegingen zeer onwaarschijnlijk dat deze bestuurder nog het besef heeft gehad om te remmen.
De Raad acht tevens van belang dat de verklaring van collega I., die als bestuurder van een auto op enige afstand voor betrokkene reed, erop wijst dat betrokkene niet harder reed dan 80 kilometer per uur. Dat deze verklaring eerst drie jaar na het ongeval is opgesteld, doet, naar het oordeel van de Raad, aan de geloofwaardigheid ervan niet af. In het proces-verbaal van het ongeval is indertijd immers slechts een uiterst summiere verklaring van I. opgenomen.
3.5. Gezien het vorenstaande is de Raad van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat de eigen schuld of onvoorzichtigheid van betrokkene niet onomstotelijk is komen vast te staan. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de Staat der Nederlanden;
Bepaalt dat van de Staat der Nederlanden een griffierecht van € 428,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en K.J. Kraan en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 december 2007.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) K. Moaddine.
HD