ECLI:NL:CRVB:2007:BC0447
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.C.F. Talman
- K.J. Kraan
- A.A.M. Mollee
- Rechtspraak.nl
Weigering doorbetaling bezoldiging en vergoeding kosten geneeskundige behandeling na verkeersongeval
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Defensie tegen een uitspraak van de rechtbank Assen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de weigering van de Staatssecretaris om de bezoldiging van de betrokkene volledig door te betalen en om de noodzakelijke kosten van geneeskundige behandeling te vergoeden, onterecht was. De betrokkene, een burgerambtenaar, had een verkeersongeval gehad tijdens een dienstreis, waarbij hij ernstig letsel opliep. De Staatssecretaris stelde dat het ongeval door eigen schuld of onvoorzichtigheid van de betrokkene was veroorzaakt, omdat hij zich niet aan de maximaal toegestane snelheid had gehouden. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris niet onomstotelijk had aangetoond dat de betrokkene schuld had aan het ongeval.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 1 november 2007, werd de betrokkene bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door een medewerker van het ministerie van Defensie. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van beide partijen gehoord en de beschikbare rapportages van deskundigen beoordeeld. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de eigen schuld of onvoorzichtigheid van de betrokkene niet onomstotelijk was komen vast te staan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Staatssecretaris in de proceskosten van de betrokkene moest worden veroordeeld.
De Raad benadrukte dat de Staatssecretaris alleen aanspraken kan afwijzen indien onomstotelijk vaststaat dat het ongeval door eigen schuld of onvoorzichtigheid van de betrokkene is veroorzaakt. De deskundigenrapportages waren tegenstrijdig, maar de Raad vond de conclusie van de door de rechtbank ingeschakelde verkeersongevaldeskundige het meest overtuigend. De Raad oordeelde dat de betrokkene niet harder dan 80 kilometer per uur had gereden en dat de verklaring van een collega van de betrokkene, die als getuige optrad, geloofwaardig was, ondanks dat deze verklaring pas drie jaar na het ongeval was afgelegd.