ECLI:NL:CRVB:2007:BC0401

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-310 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake WAO-schatting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2006. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, omdat het bestreden besluit van 24 januari 2006, dat de verlaging van de WAO-uitkering van betrokkene betrof, niet voldoende was gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat er een afdoende arbeidskundige toelichting ontbrak op de geschiktheid van de aan betrokkene voorgehouden functies.

Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2007, werd de zaak mondeling behandeld. Namens betrokkene was mr. E. Wolter aanwezig, terwijl appellant werd vertegenwoordigd door mr. J.B. van der Horst. Na de zitting werd erkend dat het bestreden besluit een onvoldoende motivering had, maar in hoger beroep werd alsnog een arbeidskundige rapportage overgelegd.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep zich enkel richtte tegen de opdracht van de rechtbank om een nieuw besluit te nemen. De Raad besloot de aangevallen uitspraak te vernietigen, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 644,-. De uitspraak werd gedaan op 14 december 2007.

Uitspraak

07/310 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2006, 06/820 (de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene].
Datum uitspraak: 14 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens betrokkene heeft mr. E. Wolter, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingezonden.
De zaak is mondeling behandeld ter zitting van 2 november 2007, gevoegd met de zaak tussen partijen onder nummer 05/3825. Namens betrokkene is verschenen mr. Wolter. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in iedere zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 24 januari 2006 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hierbij heeft appellant gehandhaafd zijn besluit van 21 augustus 2005 tot de verlaging van de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 29 september 2005 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
De rechtbank heeft uitdrukkelijk en zonder voorbehoud de door betrokkene aangevoerde medische gronden verworpen en de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastgelegde belastbaarheid aanvaard. Hiertegen is betrokkene, ook in verweer, niet opgekomen.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, kort gezegd, wegens het ontbreken van een afdoende arbeidskundige toelichting op de geschiktheid van de aan betrokkene als geschikt voorgehouden functies. Het bestreden besluit heeft de rechtbank vernietigd en zij heeft appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene te nemen met inachtneming van haar uitspraak onder bepalingen over de vergoeding van griffierecht en proceskosten.
Ter zitting van de Raad is namens appellant erkend dat het bestreden besluit een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert, maar deze motivering is in hoger beroep alsnog gegeven in de arbeidskundige rapportage van 13 februari 2007. Appellant heeft daarom gevraagd de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Dit brengt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep zich nog slechts richt tegen de opdracht tot het nemen van een nieuwe beslissing op het door betrokkene ingestelde bezwaar. Pas in hoger beroep heeft appellant het bestreden besluit van een afdoende arbeidskundige motivering voorzien. De Raad ziet aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen, uitsluitend voor zover daarbij appellant is opgedragen om een nieuw besluit te nemen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
Appellant zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van betrokkene wegens de haar verleende rechtsbijstand begroot op € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, uitsluitend voor zover daarbij appellant is opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van betrokkene;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 december 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Lochs.
MR