ECLI:NL:CRVB:2007:BC0191

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4765 REA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot vergoeding kosten tweede behandelkamer tandarts in kader van Wet REA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een tandarts die verzocht om vergoeding van de kosten voor het realiseren van een tweede behandelkamer in het kader van de Wet REA. De tandarts, die sinds april 1999 beperkingen ondervindt door RSI, had eerder al een vergoeding ontvangen voor de aanpassing van zijn eerste behandelkamer. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag voor de tweede behandelkamer afgewezen, omdat de medische noodzaak voor deze uitbreiding niet was aangetoond. De tandarts stelde dat de tweede werkplek noodzakelijk was voor zijn re-integratie, vooral omdat er inmiddels een tweede tandarts in zijn praktijk werkzaam was. Het Uwv bleef echter bij zijn standpunt dat de tandarts al over een aangepaste werkplek beschikte en dat er geen medische redenen waren voor een tweede unit.

De Raad heeft de argumenten van de tandarts en het Uwv zorgvuldig gewogen. De Raad concludeerde dat de tandarts niet had aangetoond dat de uitbreiding van zijn praktijk met een tweede behandelunit noodzakelijk was voor het verrichten van zijn werkzaamheden. De reeds aangepaste unit voldeed aan de eisen en de aanvraag was feitelijk gericht op uitbreiding van de praktijk, niet op het wegnemen van medische belemmeringen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die had geoordeeld dat het Uwv ten onrechte artikel 31 van de Wet REA had toegepast in plaats van artikel 22, maar dat de rechtsgevolgen van het besluit van het Uwv in stand konden blijven.

De uitspraak benadrukt het belang van de medische noodzaak bij aanvragen voor voorzieningen onder de Wet REA en de rol van het Uwv in het beoordelen van deze aanvragen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/4765 REA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 juli 2005, 05/422 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 13 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. O. Walch, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Gezondheidszorg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G. Lavrijsen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij brief van 8 mei 2007 heeft appellant zijn aanvraag om een voorziening in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: Wet REA) gespecificeerd. Het Uwv heeft daarop bij brief van 22 augustus 2007 gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was tot 1 april 1999 werkzaam als zelfstandig tandarts gedurende 40 uur per week. Hij ondervindt sinds april 1999 bij het verrichten van zijn werk beperkingen als gevolg van RSI. In verband daarmee heeft het Uwv hem per 30 maart 2000 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant heeft zijn werkzaamheden als praktiserend tandarts op 1 mei 2001 gedeeltelijk hervat.
1.2. Bij besluit van 28 augustus 2002 heeft het Uwv in het kader van de Wet REA ten behoeve van de aanpassing van diens werkplek (door middel van verhoging van de patiëntenstoel en de aanschaf van een tandartsstoel en een loep) aan appellant een bedrag van € 2.992,08 toegekend.
1.3. Bij brief van 11 november 2002 heeft appellant in het kader van de Wet REA het Uwv verzocht om na de aanpassing van de eerste behandelkamer ook de kosten te vergoeden van het realiseren van een tweede behandelkamer.
1.4. De verzekeringsgeneeskundige van het Uwv A.M.M. Despiegelaere acht, zoals blijkt uit zijn rapport van 12 februari 2003, de noodzaak voor het uitbreiden van de tandartspraktijk van appellant met een tweede werkplek onvoldoende aangetoond.
1.5. De arbeidsdeskundige van het Uwv L.C.M. Pennings komt in zijn rapport van 2 juli 2003 tot de conclusie dat er geen medische noodzaak is voor het uitbreiden van de praktijk, dat een tweede behandelstoel algemeen gebruikelijk is, dat de investering
- uitgaande van een arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35% op basis van een theoretische WAZ-schatting - disproportioneel is, dat toekenning tot concurrentievervalsing zou leiden en dat de gevraagde voorziening niet de goedkoopste adequate voorziening is.
1.6. Bij besluit van 16 juli 2003 heeft het Uwv de aanvraag van 11 november 2002 afgewezen op de grond dat het uitbreiden van de praktijk op basis van medische gronden onvoldoende is aangetoond en er ook verder geen aanknopingspunten zijn om tot toekenning van de gevraagde voorziening over te gaan.
1.7. Naar aanleiding van het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv T.E.A. de Groot op 22 juni 2004 rapport uitgebracht. In dat rapport komt zij tot dezelfde conclusie als de arbeidsdeskundige Pennings.
1.8. Bij besluit van 1 juli 2004 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan is, onder verwijzing naar artikel 31 van de Wet REA, het standpunt ten grondslag gelegd dat de medische noodzaak voor de gevraagde voorziening ontbreekt en dat de voorziening (bij een beperkte schadelast) niet de goedkoopste adequate voorziening is tot behoud, herstel of bevordering van de arbeidsongeschiktheid van appellant.
1.9. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling over het griffierecht - het door appellant tegen het besluit van 1 juli 2004 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv in plaats van artikel 22 van de Wet REA ten onrechte artikel 31 van de Wet REA aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd. In het gestelde in het verweerschrift, de ter zitting van de zijde van het Uwv gegeven toelichting en deels ook in de motivering van het vernietigde besluit heeft de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 22 van de Wet REA, aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het besluit van 1 juli 2004 in stand te laten.
2.1.1. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten.
2.1.2. Bij de brief van 8 mei 2007 heeft appellant zijn aanvraag gespecificeerd. Deze heeft betrekking op de kosten van een tandheelkundige unit (€ 18.901,49) met toebehoren (€ 13.687,55), alsmede op een patiëntenstoel (€ 6.118,33), een tandartsstoel (€ 738,99) en een assistentestoel ( € 738,99). De totale aanvraag betreft derhalve een bedrag van
€ 40.185,31.
2.1.3. Appellant stelt dat een tweede werkplek noodzakelijk is voor zijn reïntegratie, omdat inmiddels een tweede tandarts regelmatig in zijn praktijk werkzaam is. Voorts heeft appellant, onder verwijzing naar een rapport van 3 november 2005 van Terzet B.V., bureau voor arbeidsongeschiktheidsvraagstukken, aangevoerd dat de eerder aangepaste tandartsunit (inclusief werkstoel en patiëntenstoel) uiteindelijk in ergonomisch opzicht voor hem minder geschikt is, omdat hij daarmee niet in een neutrale zithouding kan werken.
2.2. Het Uwv heeft bij de brief van 22 augustus 2007 gemotiveerd te kennen gegeven dat de specificatie van appellant niet leidt tot een ander standpunt dan in het besluit van 1 juli 2004 reeds was neergelegd. Het Uwv stelt zich primair op het standpunt dat de door appellant aangevraagde voorziening niet noodzakelijk is om hem in staat te stellen zijn werkzaamheden te verrichten, omdat hij reeds over een aangepaste werkplek beschikt en er geen medische reden is voor een tweede met een tandartsunit uitgeruste werkplek.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.1. Artikel 22, eerste tot en met derde lid, van de Wet REA luidde ten tijde van belang als volgt:
“1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan aan de arbeidsgehandicapte, bedoeld in artikel 10, op aanvraag of ambtshalve voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.
2. Onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval verstaan:
a. scholing of opleiding;
b. voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het kunnen volgen van scholing of opleiding als bedoeld in onderdeel a;
c. voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het kunnen verrichten van arbeid op een proefplaats (…) en voor het kunnen deelnemen aan andere activiteiten die bevorderlijk zijn voor de inschakeling in de arbeid.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag aan de arbeidsgehandicapte, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, andere voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid dan de voorzieningen, bedoeld in het tweede lid, indien zij noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de werkzaamheden op grond waarvan de arbeidsgehandicapte verzekerd is voor de WAZ.”.
3.1.2. Artikel 2, eerste en tweede lid, van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA luidde ten tijde van belang als volgt:
“1. Een subsidie als bedoeld in (…) artikel 22 en 31 van de Wet, wordt niet verstrekt indien kosten zijn gemaakt ten behoeve van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn of waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is.
2. In afwijking van het eerste lid kan (…) een voorziening als bedoeld in artikel 22 en 31 van de Wet, wel verstrekt worden indien deze dient ter vergoeding van kosten of voorzieningen die niet algemeen gebruikelijk zijn en niet op grond van een andere wettelijke regeling worden vergoed of verstrekt en vrijwel uitsluitend zijn geïndiceerd voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kunnen worden gebruikt voor of in de werksituatie.”.
3.2. Uit artikel 22, derde lid, van de Wet REA volgt dat in geval van een aanvraag om een werkvoorziening voor een zelfstandige, in de eerste plaats van belang is of de voorziening strekt tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, en meer in het bijzonder of deze noodzakelijk is voor de uitoefening van de werkzaamheden op grond waarvan de arbeidsgehandicapte verzekerd is voor de WAZ. Eerst als aan deze (toepassings)voorwaarde is voldaan, is het Uwv bevoegd tot het verstrekken van voorzieningen.
3.3. De verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundigen van Uwv hebben gemotiveerd aangegeven dat voor uitbreiding van de praktijk met een extra tandartsunit geen medische noodzaak aanwezig is. Appellant kan zijn eigen werk verrichten met behulp van één unit. Appellant is er niet in geslaagd zodanige twijfel over de juistheid van deze bevindingen te doen rijzen, dat niet kan worden gezegd dat het Uwv deze niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
3.4. Of de reeds aangepaste unit in ergonomisch opzicht voor appellant minder geschikt is, is in het kader van de in geding zijnde aanvraag niet van belang. Deze is immers niet gericht op vervanging van deze - eerste - unit, maar op uitbreiding met een tweede unit, waaraan geen specifieke aanpassingen ten behoeve van appellant zijn aangebracht. De reeds aangepaste unit is door appellant in een tweede behandelkamer in zijn praktijk geplaatst en daaraan wordt gedurende enkele dagen per week gewerkt door de tweede tandarts in zijn praktijk. Ook na uitbreiding van het aantal arbeidsuren van appellant zal deze tandarts volgens appellant werkzaam blijven in zijn praktijk. De aanvraag van appellant staat daarmee feitelijk ten dienste van uitbreiding van de praktijk en niet aan het wegnemen van de medische belemmeringen die appellant bij het verrichten van zijn werkzaamheden ondervindt.
3.5. Uit het onder 3.3 en 3.4 overwogene volgt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen noodzaak als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Wet REA aanwezig is.
3.6. De rechtbank heeft aldus terecht de rechtsgevolgen van het besluit van 1 juli 2004 in stand gelaten. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
3.7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert
en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 december 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) S.R. Bagga.
IJ111207