ECLI:NL:CRVB:2007:BB9610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3342 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-uitkering in het kader van gezamenlijke huishouding en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de herziening van de AOW-uitkering van betrokkene, die een pensioen had aangevraagd op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De appellant, de Sociale verzekeringsbank, had betrokkene een AOW-uitkering toegekend naar de norm voor gehuwden, ondanks dat betrokkene en zijn partner, met wie hij een geregistreerd partnerschap had, niet samenwoonden. Betrokkene had verklaard dat hij en zijn partner sinds 22 jaar een relatie hadden, maar dat zij alleen in de weekenden bij elkaar verbleven en nooit samenwoonden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat betrokkene als ongehuwd moest worden aangemerkt, omdat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn partner. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de feiten en omstandigheden niet ondubbelzinnig aantonen dat betrokkene en zijn partner duurzaam gescheiden leven. De Raad heeft vastgesteld dat zij regelmatig samen tijd doorbrachten, samen op vakantie gingen en elkaar verzorgden bij ziekte. De Raad concludeert dat de appellant betrokkene terecht niet als duurzaam gescheiden levend heeft aangemerkt en dat de AOW-uitkering op basis van de gehuwdennorm terecht is toegekend. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het besluit van 20 augustus 2004 is ongegrond verklaard.

Uitspraak

05/3342 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 mei 2005, 04/1606 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 6 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. H. Stratman, advocaat te Haarlem.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
In het kader van de aanvraag van betrokkene van een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) heeft appellant onderzoek gedaan naar betrokkkenes woon- en leefsituatie. Betrokkene heeft terzake een vragenlijst ingevuld en een medewerker van de buitendienst van appellant heeft betrokkene op 22 augustus 2003 op zijn adres bezocht en nadere informatie ingewonnen.
In het buitendienstrapport van 22 augustus 2003 is aangegeven dat betrokkene heeft medegedeeld dat hij sinds 22 jaar een relatie heeft met [partner], dat hij om fiscale redenen drie jaar geleden een geregistreerd partnerschap met [partner] is aangegaan, dat hij nooit met [partner] heeft samengewoond en dat zij uitsluitend de weekeinden bij elkaar verblijven.
Bij besluit van 29 augustus 2003 heeft appellant betrokkene met ingang van september 2003 een pensioen ingevolge de AOW toegekend naar de norm voor een gehuwde.
Bij besluit van 20 augustus 2004 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 29 augustus 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over griffierecht en proceskosten, het beroep van betrokkene tegen het besluit van 20 augustus 2004 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkene als ongehuwd dient te worden aangemerkt omdat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn partner.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant aangevoerd dat in het licht van de jurisprudentie van de Raad een beoordeling van de feitelijke situatie dwingt tot de conclusie dat er in de situatie van betrokkene geen sprake is van duurzaam gescheiden leven in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW worden als partner geregistreerden gelijkgesteld met gehuwden. Ingevolge artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt als ongehuwde mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Blijkens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of een hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door een hunner, als bestendig is bedoeld. Voorts heeft de Raad in zijn rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk of het aangaan van een geregistreerd partnerschap de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving - al dan niet op termijn - aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum of de datum van het aangaan van een geregistreerd partnerschap, van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat in het geval van betrokkene en zijn partner uit de feiten en omstandigheden niet ondubbelzinnig blijkt dat zij duurzaam gescheiden leven.
Uit de gedingstukken blijkt dat betrokkene en zijn partner ruim 22 jaar een relatie hebben, ieder weekend bij elkaar verblijven afwisselend in de woning van betrokkene en in de woning van [partner], samen op vakantie gaan, samen uitstapjes maken en bij gelegenheid samen bezoek afleggen en ontvangen. Voorts eten zij daarbuiten nog gemiddeld één keer per week samen en verzorgen zij elkaar bij ziekte.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat de feitelijke toestand uitwijst dat betrokkene en zijn partner ieder afzonderlijk hun eigen leven leiden. Het feit dat aan het geregistreerd partnerschap uitsluitend fiscale redenen ten grondslag liggen doet aan deze feiten niet af. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 april 2004, LJN: AR1681) kan het aangaan van een geregistreerd partnerschap met het oogmerk van een wederzijds fiscaal gunstiger vererving juist een aanwijzing vormen voor wederzijdse betrokkenheid. Appellant heeft betrokkene terecht niet als duurzaam gescheiden levend aangemerkt en betrokkene terecht een ouderdomspensioen toegekend op basis van de norm voor een gehuwde.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep van appellant slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 20 augustus 2004 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij
als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 december 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A.C. Palmboom.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.
IJ191107