ECLI:NL:CRVB:2007:BB9600

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-7255 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de WAO-schatting en medische geschiktheid van appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2004, waarin de rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken naar de arbeidsongeschiktheid van appellant voldoende en zorgvuldig zijn geweest. Appellant, die zich op 30 december 1987 ziek meldde als bakker, ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Sinds 1991 woont appellant in Marokko.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 december 2007 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellant was niet aanwezig op de zitting, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door R. Zaagsma. De Raad heeft de rapporten van de medische onderzoeken in Marokko, uitgevoerd door een algemeen arts, psychiater en radioloog, in zijn beoordeling betrokken. Ook de rapporten van de behandelend arts van appellant zijn meegenomen in de overwegingen.

De Raad concludeert dat er voldoende, voor appellant medisch geschikte, functies overblijven om de WAO-schatting op te baseren. De Functionele Mogelijkheden Lijst, vastgesteld door het Uwv, weerspiegelt naar het oordeel van de Raad de medische beperkingen van appellant correct. De Raad ziet geen aanleiding om de eerdere vaststellingen van de rechtbank te herzien en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de proceskosten niet worden vergoed.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier A.C. Palmboom.

Uitspraak

04/7255 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, van 24 november 2004, 03/3606 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Bij brieven van 25 maart 2005, met bijlage, en
17 april 2007, met bijlage, heeft appellant zich nogmaals tot de Raad gewend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brieven van 19 april 2007, met bijlagen, en 2 augustus 2007, met bijlagen, heeft het Uwv een aantal vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Zaagsma.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant heeft zich op 30 december 1987 ziek gemeld voor zijn werk als bakker. Aan hem is een uitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Sinds 1991 is appellant woonachtig in Marokko.
Bij besluit van 4 december 2002 is aan appellant medegedeeld dat zijn uitkering ingaande 15 mei 2003 werd verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit op bezwaar van 2 juli 2003 is het bezwaar in zoverre gegrond verklaard dat per
15 mei 2003 de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 45%.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de medische onderzoeken voldoende en zorgvuldig zijn geweest. Zij zag dan ook geen redenen de vastgestelde beperkingen en het bestreden besluit voor onjuist te houden.
In hoger beroep keert appellant zich tegen deze uitspraak met als voornaamste grief dat zijn gezondheidssituatie slechter is dan door het Uwv aangenomen.
De Raad overweegt als volgt.
Ook de Raad ziet geen aanleiding te veronderstellen dat de gezondheidssituatie van appellant op de datum in geding onjuist is vastgesteld. In Marokko is appellant onderzocht door een algemeen arts, een psychiater en een radioloog. De rapporten van deze onderzoeken zijn door de verzekeringsarts in zijn beoordeling betrokken. Ook de door appellant ingezonden rapporten van zijn behandelend arts zijn bij de beoordeling betrokken. De, in de loop van de procedure, nog nader door appellant ingezonden verklaringen van zijn behandelend arts geven geen wezenlijk ander beeld van de gezondheidstoestand van appellant dan volgt uit de rapportages van de verzekeringsartsen van het Uwv.
De Raad is van oordeel dat de Functionele Mogelijkheden Lijst, zoals deze door het Uwv op 18 april 2007 nader is vastgesteld naar aanleiding van vragen van de Raad, geen onjuiste weergave is van de voor appellant vastgestelde medische beperkingen. Er blijven voldoende, voor appellant medisch geschikte, functies over om de onderhavige schatting op te baseren.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 december 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A.C. Palmboom.
IJ221107