[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 maart 2005, 04/2178 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 november 2007
Namens appellante heeft mr. H.W. Bemelmans, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bemelmans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. Het Uwv heeft vervolgens nadere rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige ingediend.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven de nadere zitting achterwege te laten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.
Appellante is op 1 februari 2002 uitgevallen voor haar werkzaamheden als conductrice-in-opleiding. Per 31 januari 2003 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% toegekend.
Bij besluit van 22 april 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 23 juni 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Aan dit besluit ligt een rapportage van 13 februari 2004 ten grondslag, waarin de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen in staat is te werken. De beperkingen zijn weergegeven in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd en in de rapportage van 8 maart 2004 geconcludeerd dat appellante in staat is met arbeid een zodanig inkomen te verwerven dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van ongeveer 18%.
Bij besluit van 13 september 2004 heeft het Uwv het tegen het besluit van 22 april 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In de rapportage van 2 september 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts
geconcludeerd dat de door de verzekeringsarts gestelde beperkingen voldoende zijn onderbouwd en dat geen medische redenen bestaan voor het aannemen van verdergaande beperkingen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen redenen te twijfelen aan de juistheid van de belastbaarheid van appellante. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij niet beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden voor het verrichten van loonvormende arbeid. Subsidiair heeft zij gesteld dat haar psychische beperkingen onvoldoende zijn onderkend. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft appellante gewezen op de rapporten van 20 januari 2005 van behandelend zenuwarts Dekker en van 1 februari 2005 van psycholoog Havelaar. Voorts is appellante van mening dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Zij meent dat indien nadere beperkingen moeten worden aangenomen op de niet-matchende FML-items, de geschiktheid op die items onvoldoende is gemotiveerd.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de belastbaarheid van appellante als de mate van arbeidsongeschiktheid juist is vastgesteld.
Naar het oordeel van de Raad volgt uit de door appellante in het geding gebrachte medische informatie, waaronder de rapporten van de zenuwarts en de psycholoog, niet dat appellante geen duurzaam benutbare mogelijkheden meer heeft voor het verrichten van arbeid en evenmin dat haar beperkingen onvoldoende zijn onderkend. Bezwaarverzekeringsarts Van Gulick heeft in zijn rapportage van 2 september 2004 de brief van 5 augustus 2004 van de huisarts en de brief van de zenuwarts van
20 augustus 2004 bij de beoordeling betrokken. De bezwaarverzekeringsarts is in zijn nadere rapportage van 17 mei 2005 ingegaan op het rapport van de psycholoog van
1 februari 2005. Geconcludeerd wordt dat de bevindingen het eigen onderzoek bevestigen en geen aanleiding geven meer beperkingen van de psychische belastbaarheid van appellante aan te nemen. Bezwaarverzekeringsarts Sijben is in een rapportage van
5 februari 2007 ingegaan op het rapport van de zenuwarts van 20 januari 2005. Sijben geeft aan dat uit de medische informatie blijkt dat sprake is van depressieve klachten met matige beïnvloeding van het functioneren maar niet van ernstige psychopathologie. Voorts is sprake van persoonlijkheidsproblematiek op grond waarvan echter geen beperkingen voortvloeiend uit ziekte of gebrek kunnen worden aangenomen. De Raad ziet geen aanknopingspunten om de conclusies van de bezwaarverzekeringsartsen onjuist te achten. De onderbouwing van die conclusies acht de Raad zorgvuldig.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad als volgt.
Op de FML is een beperking gesteld voor spreken en geluidbelasting omdat appellante als gevolg van stembandproblemen alleen kan fluisteren en is aangewezen op een lawaaiarme omgeving. Appellante heeft gesteld dat meerdere geselecteerde functies, waaronder die van stikster, niet geschikt zijn omdat zij worden uitgeoefend in een grote hal waar machines in werking zijn. Volgens appellante is miskend dat zij is aangewezen op werk in een ruimte waarin haar beperkte spraakvolume hoorbaar is. De bezwaararbeidsdeskundige Eekhoudt heeft in haar rapportage van 21 juni 2007 desgevraagd toegelicht dat in een productieomgeving veelal met gebaren over het werk wordt gecommuniceerd en dat praten in de geduide functies, allen eenvoudige productiefuncties, niet of nauwelijks voorkomt, aangezien de medewerker een eigen werkplek heeft en op het eigen werk is gericht. De Raad overweegt dat in geen van de geselecteerde functies sprake is van een bijzondere belasting op het item geluidsbelasting. Gelet op de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige is naar het oordeel van de Raad in de geselecteerde functies geen sprake van een overschrijding van de belastbaarheid van appellante op de onderdelen spreken of geluidsbelasting.
De bezwaararbeidskundige heeft voorts in een ander rapportage van 21 juni 2007 een toelichting gegeven op de mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellante op het aspect, gebogen actief zijn, in de functie van stikster (sbc-code 272043). De Raad overweegt dat in het midden kan blijven of in deze functie de belastbaarheid van appellante wordt overschreden, nu drie andere functies (sbc-codes) resteren waarvan de geschiktheid voldoende inzichtelijk is toegelicht. De Raad heeft ook anderszins geen aanleiding gezien aan de geschiktheid van die functies te twijfelen. De Raad stelt vast dat vergelijking van het inkomen dat appellante in de resterende functies zou kunnen verdienen met het maatmaninkomen leidt tot een inkomensverlies van 19,29%. Nu bij het bestreden besluit de uitkering was vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, leidt het eventueel vervallen van de functie stikster niet tot indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse.
De Raad stelt vast dat het (vóór 1 juli 2005 genomen) bestreden besluit eerst in hoger beroep bij de rapportages van 14 februari 2007 en 21 juni 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige is voorzien van een voldoende inzichtelijke en toetsbare motivering als bedoeld in de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (onder meer LJN: AR4716) en 12 oktober 2006 (onder meer LJN: AY9971). Het bestreden besluit alsmede de aangevallen uitspraak komen derhalve voor vernietiging in aanmerking. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de Raad aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Nu de Raad zal bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, bestaat geen aanleiding het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente in te willigen.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarvan
€ 644,- aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en
E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007.