ECLI:NL:CRVB:2007:BB8886

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5356 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vervoersvoorziening rolstoelbus door gemeente Tilburg

In deze zaak gaat het om de afwijzing van de aanvraag van betrokkene om een aangepaste rolstoelbus in bruikleen van de gemeente Tilburg. Betrokkene, die volledig rolstoelgebonden is door een progressieve neuromusculaire aandoening, had eerder een financiële tegemoetkoming ontvangen voor speciaal individueel vervoer. De gemeente Tilburg heeft zijn aanvraag voor een rolstoelbus afgewezen, omdat zij van mening was dat de financiële tegemoetkoming voldeed aan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank oordeelde in eerste instantie dat de afwijzing niet terecht was, maar de gemeente ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de gemeente Tilburg de juiste beslissing had genomen. De Raad oordeelde dat de door de gemeente aangeboden deeltaxi, die was aangepast voor betrokkene, een adequate vervoersvoorziening was. De Raad baseerde zijn oordeel op verschillende factoren, waaronder de beschikbaarheid van een aangepaste rolstoelbus, de rijstijl van de chauffeurs en de gemaakte afspraken over pauzes tijdens ritten. Betrokkene had niet aangetoond dat de aangeboden voorziening niet voldeed aan zijn behoeften. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de adequaatheid van vervoersvoorzieningen voor gehandicapten en de rol van gemeentebesturen in het toekennen van voorzieningen op basis van de Wvg. De Raad concludeerde dat de gemeente Tilburg met de combinatie van voorzieningen een goedkope en adequate oplossing had geboden voor de vervoersbehoefte van betrokkene.

Uitspraak

05/5356 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 juli 2005, 04/2347
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 27 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. F.M. Heltzel, advocaat te Tilburg, een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 23 december 2005 heeft appellant de Raad desgevraagd nadere informatie verschaft, waarop namens betrokkene bij brief van 13 januari 2006 is gereageerd.
De door de rechtbank benoemde deskundige G.H.F. van der Leeuw, revalidatiearts te Roosendaal, heeft bij brief van 20 februari 2006 vragen van de Raad beantwoord. Partijen hebben daarop gereageerd en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J.C.J. Crombach, werkzaam bij de gemeente Tilburg. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Heltzel. Ter zitting is als door betrokkene meegebrachte getuige gehoord [getuige].
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene, geboren in 1972, is tengevolge van een progressieve neuromusculaire aandoening volledig rolstoelgebonden. Er is sprake van een vrijwel complete tetraparalyse met slechts minimale activiteit in de linkerhand.
1.2. Appellant heeft betrokkene bij besluit van 17 juli 2003 ingevolge het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) een inkomensafhankelijke financiële tegemoetkoming in de kosten van speciaal individueel vervoer toegekend. Deze bedroeg in 2004 maximaal € 1.389,64 per jaar.
1.3. Bij besluit van 11 december 2003 heeft appellant, toepassing gevend aan de Wvg en de Verordening voorzieningen gehandicapten van de gemeente Tilburg (hierna: Verordening), de aanvraag van betrokkene om een vervoersvoorziening in de vorm van een aangepaste rolstoelbus in bruikleen afgewezen. De afwijzing berust op de grond dat met de toekenning van een financiële tegemoetkoming in de kosten van speciaal individueel vervoer aan de op appellant rustende Wvg-zorgplicht is voldaan.
1.4. Naar aanleiding van het door betrokkene tegen het besluit van 11 december 2003 gemaakte bezwaar heeft appellant betrokkene om informatie verzocht over onder meer de aan de aangevraagde rolstoelbus en de rijstijl van de chauffeurs daarvan te stellen eisen. Bij brief van 25 maart 2004 heeft betrokkene aan appellant de gevraagde informatie verstrekt.
1.5. Het Regionaal indicatieorgaan Midden-Brabant heeft appellant bij brief van
22 juli 2004 bericht dat de eisen waaraan de rolstoelbus moet voldoen, zijn neergelegd in een rapportage van 19 februari 2001 van Argonaut B.V. en dat de door betrokkene voorgestelde rolstoelbus een voor hem adequate vervoersvoorziening is.
1.6. Appellant heeft vervolgens in het kader van deeltaxivervoer afspraken gemaakt met het taxibedrijf Walsmits te Goirle (hierna: Walsmits) over de aanschaf van een rolstoelbus en de daaraan ten behoeve van betrokkene aan te brengen aanpassingen.
Ter bevestiging daarvan heeft appellant Walsmits de volgende brief gezonden:
“In aansluiting op het telefoongesprek dat u voerde met Toon Willemse over de aanpassing van een door Taxibedrijf Walsmits aan te schaffen rolstoelbus, delen wij u het volgende mee:
1. de kosten van vervanging van het originele veersysteem door een luchtgeveerd systeem wordt overeenkomstig de offerte van Welzorg Auto-Aanpassingen tot een bedrag van € 3515,00 (…) vergoed. De BTW, volgens de offerte € 667,85, neemt u voor uw rekening.
2. Wij zullen PZN meedelen dat de cliënt, de heer [betrokkene], voor
individueel vervoer in aanmerking komt.
3. Aan de heer Aerts zal worden meegedeeld dat er een vooraanmeldtijd geldt van 2 uren.
Wij gaan er van uit dat de bus niet ingezet wordt voor ander cliënten voor
ritten buiten de regio. Wij willen de heer Aerts zoveel mogelijk garanderen dat
de bus ook daadwerkelijk voor hem beschikbaar is.
Verder verzoeken wij u met de chauffeur(s) van de bus duidelijke afspraken te
maken over de rijstijl. Wij vragen extra aandacht voor:
• de conditie van de heer Aerts op het moment van de rit;
• rustige rijstijl: rustig optrekken, bochten nemen, remmen, en drempels / woonwijkinritten stapvoets nemen;
• kiezen voor de snelweg in plaats van binnendoor (in verband met wegdek);
• bij langdurige ritten rustpauzes nemen.
Kortom: algemeen rustig rijgedrag, niet jagen.
Wij verzoeken u per omgaande te laten weten of u akkoord gaat met het
bovenstaande.”.
Walsmits heeft met deze afspraken schriftelijk ingestemd.
1.7. Bij besluit van 23 december 2004 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2003 gedeeltelijk gegrond verklaard. Appellant heeft de afwijzing van de aanvraag om verstrekking van een rolstoelbus in bruikleen gehandhaafd en betrokkene in aanmerking gebracht voor individueel deeltaxivervoer in een met luchtvering aangepaste rolstoeltaxi van Walsmits. Appellant stelt zich op het standpunt dat dit de goedkoopste adequate vervoersvoorziening voor betrokkene is. Daarnaast blijft de financiële tegemoetkoming in de kosten van speciaal individueel vervoer gehandhaafd. Deze mag betrokkene gebruiken voor bekostiging van bovenregionaal rolstoeltaxivervoer.
1.8. De specifiek voor betrokkene aangepaste rolstoelbus van Walsmits is vanaf
24 januari 2005 voor hem beschikbaar. Betrokkene heeft tot op heden geen gebruik gemaakt van de deeltaxi door middel van deze rolstoelbus. Zijn vervoer vindt plaats door middel van een oude, niet luchtgeveerde rolstoelbus van zijn ouders, waarbij hem vertrouwde vrienden en kennissen de bus met een aangepaste rijstijl rijden.
1.9. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - het beroep van betrokkene tegen het besluit van
23 december 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en bepaald dat betrokkene in aanmerking wordt gebracht voor de aangevraagde vervoersvoorziening in de vorm een aangepaste rolstoelbus in bruikleen. De rechtbank heeft doorslaggevende betekenis toegekend aan het rapport van 15 maart 2005 van de revalidatiearts Van der Leeuw. Deze heeft de door appellant toegekende vervoersvoorziening in de vorm van individueel deeltaxivervoer inadequaat bevonden in verband met de verminderde inspanningstolerantie van betrokkene en de noodzaak tot het verrichten van ADL-handelingen tijdens een rit die langer duurt dan vijftien minuten.
2.1. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. In de visie van appellant heeft de revalidatiearts Van der Leeuw zijn conclusie niet of onvolledig medisch onderbouwd. De rolstoelbus van Walsmits voldoet aan de door betrokkene gestelde eisen en de rijstijl van de chauffeurs is, ook volgens de deskundige, goed aangepast. Van der Leeuw heeft een videoband mee laten wegen bij zijn oordeel, terwijl deze band een rit met een gewone niet aangepaste rolstoelbus zonder luchtvering betreft, zodat daaraan in dit kader geen betekenis toekomt. Ook noodzakelijke pauzes maken deel uit van het programma van aan de deeltaxi bij Walsmits gestelde eisen. Bij gebruik van de deeltaxi mag een gratis begeleider mee. Deze kan zonodig de arm van betrokkene herpositioneren. Dat betrokkene op de bijrijdersplaats het beste rijcomfort heeft, is niet onderbouwd. Schokeffecten door de aangebrachte luchtvering moeten zeer gering worden geacht. Ten slotte bedragen de kosten van aankoop en aanpassing van een rolstoelbus in bruikleen € 57.310,87, exclusief de vergoedingen voor brandstof, verzekering en belasting, terwijl de aanpassing van de taxibus bij Walsmits
€ 4.182,85 kost, exclusief de - voor rekening van de gemeente komende - deeltaxikosten (ongeveer € 15,-- per rit). Daarmee vormen de toegekende vervoersvoorzieningen de goedkoopste adequate voorziening in de vervoersbehoefte. Bovendien kan de deeltaxi ook voor vervoer van andere gehandicapten in de regio worden ingezet.
2.2. Betrokkene betwist dat de door Walsmits aangeschafte rolstoeltaxi voldoet aan de door hem gestelde eisen, onder meer niet op het punt van de positie van de rolstoelplaats. Deze positionering is ook nodig, omdat betrokkene voor (ADL-)assistentie is aangewezen op hulp van de chauffeur. In de praktijk zal lang niet altijd worden voldaan aan de eisen ten aanzien van de rijstijl. Inlassen van pauzes is bij deeltaxivervoer niet mogelijk. Bovendien heeft betrokkene geen voordeel van een gratis meereizende begeleider, omdat voor elke handeling gestopt zal moeten worden en de begeleiders bovendien geen vaste verzorgers van hem zijn. Appellant kan de noodzakelijke rolstoelbus voor een bedrag van € 1.100,-- per maand leasen, terwijl betrokkene voor dat bedrag maximaal tien keer per maand een rit naar zijn ouders te Riel kan maken.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad mogen gemeentebesturen ingevolge de Wvg in hun verordeningen primaat toekennen aan een systeem van collectief vervoer.
In de gemeente Tilburg is van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Ingevolge artikel 3.2, achtste lid, van de Verordening kan appellant een gehandicapte in aanmerking brengen voor een aangepaste bruikleenauto indien collectief vervoer of een financiële tegemoetkoming, eventueel aangevuld met een scootmobiel, elektrische buitenwagen of een driewielfiets, niet de goedkoopste adequate voorziening in de vervoersbehoefte biedt.
3.2. De rechtbank heeft op grond van het rapport van Van der Leeuw geoordeeld dat het toegekende gebruik van de deeltaxi geen adequate voorziening voor betrokkene is. Uit diens rapport van 15 maart 2005 blijkt dat hij bij de beantwoording van de vraagstelling naar de adequaatheid van de toegekende voorziening van doorslaggevend belang heeft geacht dat de vanwege de beperkte belastbaarheid van betrokkene noodzakelijke pauzes naar zijn verwachting niet geboden kunnen worden door een taxibedrijf, dat de positionering van de rolstoel op de bijrijdersplaats volgens aanpassingsdeskundigen het beste rijcomfort geeft maar dat deze mogelijkheid niet aanwezig is in de rolstoeltaxi van Walsmits, en dat betrokkene voor het gebruik van deze deeltaxi het normale rolstoeltaxitarief en niet het gebruikelijke deeltaxitarief moet betalen.
3.3. Naar het oordeel van de Raad berust de conclusie van revalidatiearts Van der Leeuw op een onjuiste feitelijke grondslag. De rechtbank had haar oordeel daarom niet hierop mogen baseren.
3.3.1. De verwachting van Van der Leeuw dat noodzakelijke pauzes niet geboden zullen worden, is niet feitelijk onderbouwd. Uit de schriftelijk vastgelegde afspraken tussen appellant en Walsmits blijkt dat bij langdurige ritten gelegenheid zal worden geboden tot het houden van pauzes. De Raad is geen enkele aanwijzing gebleken die erop zou duiden dat deze afspraak niet zal worden nagekomen.
3.3.2. De enkele opmerking dat de positionering van de rolstoel op de bijrijdersplaats volgens aanpassingsdeskundigen het beste rijcomfort geeft, rechtvaardigt niet de conclusie dat een plaatsing achter de chauffeur niet adequaat zou zijn. Dit geldt temeer, nu in de taxibus, anders dan gebruikelijk bij rolstoeltaxi’s, luchtvering is aangebracht. Aannemelijk is dat de - overigens niet nader aangeduide - aanpassingsdeskundigen zijn uitgegaan van een standaardrolstoelbus zonder luchtvering.
3.3.3. Naar ter zitting is bevestigd door de gemachtigde van appellant, geldt voor het gebruik van de deeltaxi door middel van de speciaal voor betrokkene aangeschafte en aangepaste rolstoeltaxi van Walsmits het gebruikelijke deeltaxitarief, dat vergelijkbaar is met het openbaarvervoertarief op basis van strippen. Daarnaast beschikt betrokkene nog over een financiële tegemoetkoming in de kosten van bovenregionaal vervoer. Nog daargelaten dat de beoordeling van het aantal af te leggen ritten niet ligt op het terrein van de revalidatiegeneeskunde, is de beoordeling door Van der Leeuw dus gebaseerd op een onjuist tarief.
3.4.1. Van der Leeuw is naar aanleiding van vragen van de Raad niet teruggekomen van zijn eerdere beantwoording van de vraagstelling van de rechtbank. Daarbij acht hij van belang dat geen vervoersgarantie kan worden gegeven, nu er slechts één adequate rolstoelbus is, en dat door het collectieve karakter andere gerechtigden tevens gebruik maken van deze bus, waardoor reisafstand en reisduur worden vergroot en de beschikbaarheid wordt beperkt. Ten slotte acht hij het niet mogelijk dat door een meereizende begeleider de benodigde zorg wordt gegeven.
3.4.2. De Raad is van oordeel dat ook dit standpunt van Van der Leeuw niet toereikend is onderbouwd en op onjuiste feiten is gebaseerd, zodat dit niet wordt gevolgd. De vervoersgarantie is immers in de afspraken tussen appellant en Walsmits geborgd, betrokkene is de enige reiziger tijdens zijn vervoer behoudens zijn gratis meereizende begeleider, en niet is gemotiveerd waarom de benodigde zorg wel door een chaufferende vriend in een bruikleenbus zou kunnen worden verleend en niet door een meereizende begeleider in de deeltaxi.
3.5. Anders dan de rechtbank acht de Raad het gebruik van de deeltaxi door middel van de aangepaste rolstoeltaxi van Walsmits dan ook wel adequaat voor betrokkene. In aanvulling op hetgeen in de voorgaande rechtsoverwegingen daarover is geoordeeld, heeft de Raad daarbij het volgende van belang geacht.
3.5.1. Uit de stukken is gebleken dat de rolstoelbus is voorzien van luchtvering.
3.5.2. Mede gelet hierop is onvoldoende onderbouwd dat positionering van de rolstoel van betrokkene naast de chauffeur om medische reden noodzakelijk is. Noch in de rapportage van 19 februari 2001 van Argonaut B.V. noch in de brief van 24 januari 2005 van de behandelend revalidatiearts N.C. van Haasteren wordt dit als vereiste gesteld. Overigens heeft appellant in de brief van 23 december 2005 aangegeven dat het mogelijk is om de rolstoel op de bijrijdersplaats te vervoeren.
3.5.3. Van noodzakelijke zorg tijdens de ritten is uit de verklaring van de getuige Smulders niet gebleken, behoudens het na afloop van de rit positioneren van de hand van betrokkene bij de joystick van de rolstoel. Voor zover zorg tijdens vervoer noodzakelijk is, kan deze worden verleend door de (gratis) meereizende begeleider.
3.5.4. Over de rijstijl, het zonodig via de snelweg omrijden teneinde verkeersdrempels te vermijden, en het nemen van pauzes zijn schriftelijke afspraken gemaakt met Walsmits. Walsmits heeft appellant bericht dat de aangepaste taxibus op werkdagen een vaste chauffeur heeft. Aangenomen mag worden dat deze vertrouwd raakt met de voor betrokkene vereiste rijstijl. De getuige Smulders heeft inzicht gegeven in de huidige wijze van vervoer (met een niet luchtgeveerde rolstoelbus). Deze komt voornamelijk neer op het zeer voorzichtig rijden over oneffenheden, zoals verkeersdrempels, en het zonodig vermijden daarvan. Uit de brief van 24 januari 2005 van de revalidatiearts Van Haasteren blijkt voorts dat bochten voorzichtig dienen te worden genomen en het optrekken en stoppen voorzichtig dienen plaats te vinden. Dit alles valt binnen de met Walsmits gemaakte afspraken. Ook over het beschikbaar houden van de aangepaste rolstoeltaxi voor betrokkene zijn afspraken gemaakt. Betrokkene heeft weliswaar aangevoerd dat in de praktijk van die afspraken niets terecht zal komen, maar hij heeft dit niet met feiten onderbouwd. Hij heeft deeltaxivervoer met de aangepaste taxibus van Walsmits ook niet geprobeerd, terwijl deze taxibus sinds 24 januari 2005 wel voor hem beschikbaar is.
3.6. De Raad concludeert dat appellant een zodanige, op de situatie van betrokkene toegespitste, combinatie van voorzieningen heeft toegekend, dat hij daarmee zeker in staat wordt gesteld om in zijn naaste woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag.
3.7. Gelet op de met de verschillende voorzieningen gemoeide kosten heeft appellant terecht de toegekende combinatie van voorzieningen als de goedkoopste adequate voorziening aangemerkt. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt, dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het hoger beroep tegen het besluit van
23 december 2004 alsnog ongegrond dient te worden verklaard.
3.8. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van Y. van Wezel als griffier, uitgesproken in het openbaar 27 november 2007.
(get.) T.G.M. Simons.
` (get.) Y. van Wezel.
BKH 261107