ECLI:NL:CRVB:2007:BB8675

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4419 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing functie grafisch medewerker en functiewaardering bij de provincie Zuid-Holland

In deze zaak gaat het om de toewijzing van de functie van grafisch medewerker C aan appellant door de Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die zijn beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 november 2007 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de Gedeputeerde Staten niet in redelijkheid de functie van grafisch medewerker C (gmc) aan appellant hebben kunnen toewijzen, terwijl de functie van grafisch medewerker B (gmb) meer aansluit bij de werkzaamheden van appellant. De Raad stelt vast dat de oude functiebeschrijving van appellant, die dateert van 1 juni 1991, taken bevat die overeenkomen met de taken van de functie gmb. De Raad concludeert dat de Gedeputeerde Staten bij de toewijzing van de functie gmc niet de juiste criteria hebben gehanteerd en dat de kern van de werkzaamheden van appellant beter wordt getypeerd door de functie gmb. De Raad vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij aan appellant met ingang van 1 juli 2004 de functie van grafisch medewerker B dient te worden toegewezen. Tevens worden de Gedeputeerde Staten veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,-.

Uitspraak

06/4419 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 juli 2006, 05/4491 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland (hierna: gedeputeerde staten)
Datum uitspraak: 15 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Gedeputeerde staten hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R.H.A. Wessel, advocaat te ’s-Gravenhage. Gedeputeerde staten hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Kauffman en
J. Disco, beiden werkzaam bij de provincie Zuid-Holland (hierna: provincie).
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Met ingang van 1 juli 2004 is bij de provincie een nieuw systeem van functie-beschrijvingen en -waarderingen ingevoerd. Dit hield in dat voor de hele provinciale organisatie nieuwe (organieke) functies werden beschreven en gewaardeerd. Aan iedere ambtenaar is vervolgens één van die nieuwe functies toegewezen. Bij besluit van 16 juni 2004 is aan appellant de functie van grafisch medewerker C (hierna: gmc) toegewezen; de waardering van deze functie heeft geleid tot indeling in salarisschaal 8. Gedeputeerde staten hebben het tegen dit besluit gemaakte bezwaar, in afwijking van het advies van de Bezwarencommissie rechtspositie provinciaal personeel, bij het bestreden besluit van
14 juni 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
3.1. Het geding spitst zich toe op de vraag of gedeputeerde staten in redelijkheid aan appellant de functie van gmc hebben kunnen toewijzen of dat, zoals appellant heeft gesteld, de functie van grafisch medewerker B (gmb; ingedeeld in salarisschaal 9) had behoren te worden toegewezen.
3.2. De Raad stelt vast dat de hier toepasselijke Procedureregeling methodische functiewaardering provincie Zuid-Holland geen criteria bevat met toepassing waarvan in een situatie als deze toewijzing van een functie plaatsvindt. Gedeputeerde staten hebben bij de toewijzing van de nieuwe functie de inhoud van de oude functie van appellant, vormgever/procesmanager grafische producties, als uitgangspunt genomen. Appellant kan hiermee instemmen en ook de Raad kan genoemd uitgangspunt niet als onjuist beschouwen.
3.3. Volgens de oude functiebeschrijving, die dateert van 1 juni 1991, is appellant belast geweest met de volgende hoofdtaken:
1. Overleg met de opdrachtgever, technische en redactionele advisering, opstellen van een voorcalculatie, vaststellen van de productspecificaties en acceptatie van de opdracht.
2. Realisatie van de producties.
3. Ontwerpen en vormgeven van grafische producten.
4. Algemene advisering en voorlichting.
De inhoud van deze vier hoofdtaken is in de functiebeschrijving uitgebreid omschreven.
3.4. De Raad stelt vast dat zowel de functiebeschrijving van gmb als die van gmc elementen bevat die overeenkomen met taken, beschreven in de oude functiebeschrijving. Ter zitting van de Raad is door de vertegenwoordiger van gedeputeerde staten desgevraagd als nader door hen gehanteerd toetsingscriterium vermeld dat vergelijkenderwijs is bezien welke van beide nieuwe functiebeschrijvingen de kern van de werkzaamheden uit de oude functiebeschrijving het meest benadert. De Raad kan gedeputeerde staten hierin volgen; hij zal in het onderstaande bezien of gedeputeerde staten bij toepassing van dit criterium in redelijkheid tot toewijzing van de functie gmc hebben kunnen komen.
3.5. Het resultaatgebied “kartografische werkzaamheden”, dat in beide nieuwe functiebe-schrijvingen voorkomt, is door gedeputeerde staten terecht buiten beschouwing gelaten. Vast staat immers dat appellant deze werkzaamheden niet verricht (heeft) en dat deze ook niet in de oude functiebeschrijving waren opgenomen.
Daarmee resteren als mogelijk relevante resultaatgebieden uit de functie gmb “proces-management grafische producties” en “grafische vormgeving” en uit de functie gmc “traffic” en “orderbegeleiding”.
3.6.1. Gedeputeerde staten hebben hun keuze voor toewijzing van de functie gmc in hoofdzaak doen steunen op de overweging dat in de oude functie als element ontbrak “Het inventariseren van gebruikerswensen om (beleids)voornemens door middel van grafische presentatievormen aan doelgroepen te kunnen overdragen”. Hierbij gaat het om het adviseren van klanten over het redactioneel en technisch juiste marketingmedium. Dit element, dat essentieel is voor het resultaatgebied “procesmanagement grafische producties” in de functie gmb, komt (in die vorm) ook in de functie gmc niet voor, aldus gedeputeerde staten.
3.6.2. Anders dan gedeputeerde staten ziet de Raad juist een grote mate van overeen-komst tussen elementen uit hoofdtaak 1 van de oude functiebeschrijving en genoemd element - alsmede de daarmee samenhangende elementen - uit de functie gmb. Appellant heeft er in dit verband niet ten onrechte op gewezen dat naast het door gedeputeerde staten en de rechtbank genoemde element uit de oude functiebeschrijving “informeert bij de opdrachtgever naar de inhoud van de boodschap, de doelgroep, het gewenste medium en de wensen met betrekking tot de vormgeving van het product” daarin tevens elementen voorkomen als:
- adviseert de opdrachtgever bij de keuze van het meest effectieve medium om de doelgroep te bereiken;
- adviseert over de presentatievorm, de verschijningsdatum en de oplage; en
- adviseert over de effectiviteit, de kwaliteit, de productietijd en de kostprijs van de verschillende publicatievormen.
Juist uit genoemde elementen blijkt naar het oordeel van de Raad dat in de oude functie van appellant, zij het in deels andere bewoordingen, reeds sprake was van integraal procesmanagement van grafische producties zoals bedoeld in de functiebeschrijving gmb. Dat het daarbij destijds om een integrale en geheel zelfstandig door appellant verrichte taak ging wordt ook bevestigd door de verklaring van vier toenmalige opdrachtgevers, waarvan de juistheid door gedeputeerde staten niet is betwist.
3.6.3. Anders dan de rechtbank acht de Raad in dit verband niet van belang dat appellant zich niet met beleidsvragen bezighield, reeds omdat - naar van de zijde van gedeputeerde staten is erkend - in geen van de functies grafisch medewerker sprake is van beleidswerk-zaamheden in de door de rechtbank bedoelde zin; het oordeel van de rechtbank in deze berust dan ook op een misverstand.
3.7. De Raad stelt voorts vast dat hoofdtaak 3 uit de oude functie (“ontwerpen en vormgeven van grafische producten”) wel - zij het met een minder sterk accent op het zelf vormgeven - is terug te vinden in het resultaatgebied “grafische vormgeving” bij de functie gmb, maar ongenoemd blijft bij de taken van de gmc.
Appellant heeft er naar het oordeel van de Raad terecht op gewezen dat enkele tot bedoeld resultaatgebied behorende taken, die gedeputeerde staten en de rechtbank misten in de oude functiebeschrijving, wel degelijk daarin voorkomen, zij het op andere plaatsen dan onder hoofdtaak 3 en in wat andere bewoordingen.
3.8. Alleen van hoofdtaak 2 (“realisatie van de producties”) stelt de Raad vast - en partijen verschillen daarover ook niet van mening - dat deze vrijwel overeenkomt met de in de functiebeschrijving gmc opgenomen resultaatgebieden “traffic”en “orderbege-leiding”, welke resultaatgebieden ontbreken in de functiebeschrijving gmb.
Het betreft hier evenwel niet de kenmerkende werkzaamheden van de oude functie vormgever/procesmanager grafische producties. Uit de benaming van die functie en de beschrijving ervan volgt daarentegen dat de kern van de werkzaamheden is gelegen in procesmanagement (zie onder 3.6.2.) en vormgeving van grafische producties (zie onder 3.7.).
3.9. Op grond van het vorenstaande concludeert de Raad dat bezwaarlijk kan worden volgehouden dat de kern van de werkzaamheden uit de oude functie voldoende wordt getypeerd door de hoofdzakelijk logistiek-uitvoerende werkzaamheden in de functie-beschrijving gmc, die onder “traffic”en “orderbegeleiding” worden begrepen. Die kern wordt, zoals ook de bezwarenadviescommissie heeft overwogen, het meest benaderd door de resultaatgebieden “procesmanagement grafische producties” en “grafische vorm-geving”, zoals beschreven in de functiebeschrijving gmb.
Ook voor hoofdtaak 4 uit de oude functie (“algemene advisering en voorlichting”) geldt naar het oordeel van de Raad dat deze duidelijk in meerdere mate terugkeert in de functiebeschrijving van gmb dan in die van gmc.
3.10. Namens gedeputeerde staten is er ter zitting van de Raad nog op gewezen, dat als functie-eis in de oude functiebeschrijving was vermeld “MBO-opleiding grafische vormgeving (grafisch lyceum)”. Dit opleidingsniveau - dat appellant ook bezit - zou wel passend zijn bij de functie gmc, maar niet bij de functie gmb. Voor laatstgenoemde functie zou een HBO-opleiding vereist zijn.
De Raad kan gedeputeerde staten niet volgen in deze stelling. Zij mist immers feitelijke grondslag, aangezien voor beide laatstgenoemde functies in het waarderingsadvies onder “kennis” exact hetzelfde wordt vermeld: “Het gaat bij dit kenmerk niet om de vereiste opleiding maar om het werk- en denkniveau dat nodig is om de werkzaamheden uit te voeren. (…) Het gaat om werkzaamheden waarvoor in het algemeen een HBO werk- en denkniveau vereist wordt. Hieronder valt ook het MBO+ werk- en denkniveau.”
4. Bij zoveel overeenkomsten tussen de oude functiebeschrijving en die van de functie gmb, is de Raad van oordeel dat gedeputeerde staten niet in redelijkheid tot toewijzing van de functie gmc aan appellant hebben kunnen besluiten. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten.
Nu rechtens geen keuze uit meerdere mogelijkheden resteert ziet de Raad aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien op de wijze als onder III. is aangegeven.
5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding gedeputeerde staten op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, derhalve in totaal
€ 1.288,- wegens kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 14 juni 2005 gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept het primaire besluit van 16 juni 2004;
Bepaalt dat aan appellant met ingang van 1 juli 2004 de functie van grafisch medewerker B dient te worden toegewezen;
Bepaalt dat deze uitspraak van de Raad in de plaats treedt van het bestreden besluit;
Veroordeelt gedeputeerde staten in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.288,-, te betalen door de provincie Zuid-Holland;
Bepaalt dat de provincie Zuid-Holland aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 349,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en M.C. Bruning en
K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 november 2007.
(get.) J.Th. Wolleswinkel.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD
7.11