ECLI:NL:CRVB:2007:BB8674

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4055 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overplaatsing medewerker basispolitiezorg en de redelijkheid van het besluit van de korpsbeheerder

In deze zaak gaat het om de overplaatsing van een medewerker basispolitiezorg, appellant, door de korpsbeheerder van de politieregio Gooi en Vechtstreek. Appellant was werkzaam bij het district Vechtstreek en werd in 2004 geconfronteerd met een wijziging in zijn tewerkstelling. De politieregio had een pand aangekocht in Loosdrecht en besloot het aantal opkomstlocaties te reduceren van vier naar twee, wat leidde tot de noodzaak om medewerkers te herplaatsen. De korpsbeheerder ontwikkelde criteria voor de overplaatsing, waarbij vooral medewerkers bpz-a in aanmerking kwamen. Appellant werd in november 2004 op de hoogte gesteld van het voornemen om hem over te plaatsen naar het team Wijdemeren, wat hij afkeurde.

Op 20 december 2004 werd appellant officieel opgedragen zijn functie in Wijdemeren te vervullen, met de motivatie dat de reisafstand van 18 kilometer geen onoverkomelijke hindernis vormde. Na bezwaar tegen dit besluit, werd het door de korpsbeheerder gehandhaafd. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de korpsbeheerder in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De Raad onderschreef de argumenten van de rechtbank dat de aankoop van het nieuwe politiebureau en de herstructurering van opkomstlocaties een bijzonder geval vormden, en dat de korpsbeheerder geen onredelijke belangenafweging had gemaakt. Appellant had geen overtuigende argumenten aangedragen die de redelijkheid van het besluit in twijfel trokken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak, zonder aanleiding te zien voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

06/4055 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2006, 05/2459 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Gooi en Vechtstreek (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 15 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Dammingh, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D.D.H. van Hecke, werkzaam bij de politieregio.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende, hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, woonachtig in Weesp, was werkzaam als medewerker basispolitiezorg A (hierna: bpz-a) en tewerkgesteld bij het district Vechtstreek, team Weesp. In 2004 heeft de politieregio een pand aangekocht in Loosdrecht, gemeente Wijdemeren. Naar aan-leiding daarvan is besloten om bij gelegenheid van de ingebruikname van de nieuwe huisvesting, het aantal opkomstlocaties binnen het district Vechtstreek terug te brengen van vier naar twee, en alleen de locaties Weesp en Wijdemeren te handhaven. Aldus zouden snellere reactietijden op prioriteit 1- en 2-meldingen bereikt kunnen worden, op welk punt het district niet aan de landelijke norm voldeed. Om voorts te kunnen voldoen aan de in de regio gemaakte afspraken om elk uur van de dag en de week het minimaal vereiste aantal voertuigen te bemensen, dienden beide opkomstlocaties te beschikken over een ongeveer gelijk aantal voor noodhulp inzetbare medewerkers basispolitiezorg. Dat vergde de overplaatsing van in totaal 10 medewerkers vanuit de teams Weesp en Muiden naar het team Wijdemeren.
1.2. Ter beantwoording van de vraag welke medewerkers overgeplaatst zouden moeten worden, zijn binnen het districtsmanagementteam criteria en aanvullende criteria ontwikkeld. Daarbij bleek dat vooral medewerkers bpz-a moesten worden overgeplaatst. Toepassing van deze criteria en aanvullende criteria heeft geleid tot het in november 2004 aan appellant kenbaar gemaakte voornemen hem over te plaatsen naar het team Wijdemeren. Appellant heeft zijn - afkeurende - zienswijze op dit voornemen kenbaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 20 december 2004 heeft de korpsbeheerder met toepassing van artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) appellant opgedragen zijn functie van medewerker bpz-a te gaan vervullen in het team Wijdemeren. Hij heeft daarbij overwogen dat een reisafstand van 18 kilometer enkele reis geen onoverkomelijke afstand is en dat deze afstand eventueel kan worden afgelegd met een brommer. De korpsbeheer-der heeft dit besluit, na bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 14 april 2005.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de aankoop van een nieuw politiebureau in Loosdrecht en de daarmee verband houdende teruggang van vier naar twee opkomstlocaties kan worden gezien als een bijzonder geval in de zin van artikel 64 van het Barp en dat de korpsbeheerder terecht geen toepassing heeft gegeven aan artikel 65a van het Barp. Voorts was de rechtbank van oordeel dat de korpsbeheerder ten aanzien van appellant een niet-onredelijke belangenafweging heeft gemaakt.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de korpsbeheerder de opdracht aan appellant om zijn functie voortaan in Wijdemeren uit te oefenen op goede gronden niet heeft gebaseerd op artikel 65a van het Barp. De Raad onderschrijft eveneens de gronden waarop de rechtbank tot dat oordeel is gekomen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 9 februari 2006, LJN AV2009) ziet artikel 65a van het Barp, blijkens de nota van toelichting bij het koninklijk besluit van 17 juli 1999, Stb. 1999, 370 waarbij dat artikel is ingevoegd, op verplaatsingen in dienstbelang in het kader van een vast-gesteld personeels- en organisatiebeleid. Het besluit van de korpsbeheerder om om redenen van doeltreffende bedrijfsvoering het aantal opkomstlocaties te verminderen, kan niet worden aangemerkt als een uitvloeisel van een vastgesteld personeels- of organisatie-beleid.
3.1.2. De Raad merkt daarbij overigens nog op dat blijkens artikel V, tweede lid, van evengenoemd koninklijk besluit, artikel 65a van het Barp aanvankelijk slechts een werkingsduur zou hebben van drie jaar en dat uit de nota van toelichting bij dit artikel V blijkt dat artikel 65a van het Barp een tijdelijke zogenoemde flexbepaling is.
Bij koninklijk besluit van 9 december 2003, Stb 2003, 520 is per 1 januari 2004 een nieuw artikel 99b in het Barp is ingevoerd, op grond waarvan artikel 65a van het Barp is komen te vervallen per 1 juli 2007.
3.2. De korpsbeheerder heeft bij het bestreden besluit de verplaatsing van appellant van Weesp naar Wijdemeren gebaseerd op artikel 64 van het Barp, op grond van welk artikel de ambtenaar, indien het belang van de dienst dat in bijzondere gevallen vordert, verplicht is zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling uit te oefenen.
De stelling van appellant dat dit artikel alleen van toepassing kan zijn indien er sprake is van bijzondere bij het individu gelegen omstandigheden die zo’n verplaatsing noodzakelijk maken, onderschrijft de Raad niet, nu de tekst noch de nota van toelichting bij dit artikel in Stb. 1997, 216, p.7 daartoe aanleiding geeft.
De Raad is voorts, evenals de rechtbank van oordeel dat het verminderen van het aantal opkomstlocaties en de tengevolge daarvan noodzakelijke herverdeling van personeel over die locaties teneinde de personele bezetting in evenwicht te brengen, kan worden aangemerkt als een bijzonder geval waarin het belang van de dienst een verplaatsing vordert.
3.3. De vraag of de korpsbeheerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn besluit om de plaats van tewerkstelling van appellant te wijzigen in Loosdrecht beantwoordt de Raad bevestigend. De Raad kan zich verenigen met de met het oog op die besluitvorming ontwikkelde selectiecriteria en aanvullende criteria op grond waarvan de korpsbeheerder zijn keuze heeft gemaakt om vijf medewerkers, onder wie appellant, in te delen bij het bureau Loosdrecht. Van willekeur daarbij is blijkens de overgelegde stukken geen sprake. Appellant heeft geen omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel moeten leiden dat dit besluit onredelijk moet worden geacht in verband met appellants persoonlijke omstandigheden en vooruitzichten of dat de korpsbeheerder anderszins in strijd heeft gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechts-beginsel.
4. Het vorenstaande leidt er toe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en
G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op
15 november 2007.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD
12.11.