ECLI:NL:CRVB:2007:BB8507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2520 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uwv. Appellant was sinds 1994 arbeidsongeschikt door een subluxatie van het sternioclaviculaire gewricht en later door psychische klachten. Na een herbeoordeling in 2004 concludeerde het Uwv dat appellant, ondanks zijn beperkingen, geschikt was voor arbeid op de vrije arbeidsmarkt. Dit leidde tot een herziening van zijn uitkering naar minder dan 15% arbeidsongeschiktheid, met intrekking per 2 december 2004.

Appellant betwistte deze beslissing en voerde aan dat zijn beperkingen onvoldoende waren meegewogen. In hoger beroep werden medische rapporten overgelegd, maar de Raad oordeelde dat het oordeel van de onafhankelijke deskundige, zenuwarts-psychiater W. Eland, gevolgd moest worden. Eland had een gedegen onderzoek verricht en kwam tot de conclusie dat appellant op de datum in geding in staat was om de geduide functies te vervullen, ondanks zijn psychische en lichamelijke klachten.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de door appellant aangedragen argumenten en medische gegevens niet voldoende waren om het standpunt van het Uwv te weerleggen. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden, en bevestigde de intrekking van de WAO-uitkering.

Uitspraak

06/2520 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 maart 2006, 05/1384
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2007.
Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
II. OVERWEGINGEN
Appellant is op 28 november 1994 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als machinaal houtbewerker bij [werkgever] vanwege subluxatie van het sternioclaviculaire gewricht. Na het vervullen van de wachttijd op 26 november 1995 is appellant voor deze arbeid ongeschikt geacht en in staat geacht om passende werkzaamheden te verrichten. Een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is hem geweigerd. Op 25 mei 1998 is appellant uitgevallen vanwege psychische klachten. Naar aanleiding van een psychiatrisch onderzoek van psychiater P.J.H. Notten d.d. 18 augustus 1999 en psychiater A.D. Haverkamp d.d. 14 april 2000 is appellant uiteindelijk bij besluit van 25 april 2001 alsnog met ingang van 27 november 1995 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht in het kader van de WAO omdat appellant vanwege een persoonlijkheidsproblematiek niet in staat wordt geacht om arbeid op de vrije arbeidsmarkt te verrichten.
In verband met een aanvraag voortzetting arbeidsongeschiktheidsuitkering op 29 maart 2004 is de mate van arbeids(on)geschiktheid van appellant opnieuw beoordeeld. Uit het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige komt naar voren dat er geen sprake is van duurzaam niet benutbare mogelijkheden en dat appellant rekening houdende met een aantal beperkingen in de belastbaarheid op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren, die zijn vastgelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (hierna: FML), in staat geacht kan worden tot het verrichten van arbeid op de vrije arbeidsmarkt. Na raadpleging van het claimbeoordelings- en borgingssysteem wordt appellant - onder andere - geschikt geacht voor de functies machinaal houtbewerker, controleur en tester elektronische apparaten en productiemedewerker metaal en elektro.
Bij besluit van 5 oktober 2004 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de WAO wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15% en met ingang van 2 december 2004 wordt ingetrokken.
Bij het bestreden besluit van 11 april 2005 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 5 oktober 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om appellant nader te laten onderzoeken door een onafhankelijke deskundige. Zenuwarts-psychiater W. Eland heeft op 27 december 2005 een rapport uitgebracht waarin hij aangeeft dat op 2 december 2004 sprake was van een persoonlijkheidsstoornis en dat beperkingen bestonden ten aanzien van actieve interactie met anderen, initiatief nemen en werken onder tijdsdruk. Eland is het niet eens met de FML van 5 augustus 2004 omdat appellant volgens hem verminderd belastbaar was ten aanzien van het omgaan met conflicten, maar is wel van mening dat appellant op de datum in geding (2 december 2004) in staat was om zijn eigen werk als timmerman en de geduide functies te verrichten.
De rechtbank heeft het rapport gevolgd met daarbij de vaststelling dat met de door Eland aangegeven verminderde belastbaarheid ten aanzien van het omgaan met conflicten door de verzekeringsarts in de FML rekening is gehouden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de klachten aan de linkerarm van appellant. De rechtbank is voldoende overtuigd van de geschiktheid van appellant voor de geduide functies en is van oordeel dat deze voldoende realiteitswaarde hebben en heeft het beroep ongegrond verklaard.
Appellant stelt zich op het standpunt dat hij (nog steeds) volledig arbeidsongeschikt is en dat zijn (lichamelijke) beperkingen onderbelicht zijn gebleven. In hoger beroep zijn door appellant twee brieven van zijn huisarts van 11 augustus 2006 en 5 december 2006 overgelegd, waarin deze aangeeft dat appellant bekend is met een subluxatie van het sternioclaviculaire gewricht links en dat sprake is van een functionele arbeidsongeschiktheid voor lichamelijk zwaar werk. Daarnaast geeft appellant aan dat de geduide functie machinaal houtbewerker overeenkomt met de door hem verrichte arbeid in de timmerfabriek.
De Raad overweegt als volgt.
In ’s Raads vaste jurisprudentie ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat zenuwarts-psychiater Eland in zijn rapport tot een afgewogen en goed gemotiveerd oordeel over de belastbaarheid is gekomen. Eland had bij zijn onderzoek de beschikking over alle beschikbare medische gegevens, heeft een zorgvuldig onderzoek verricht naar de medische beperkingen van appellant en heeft daarvan op een deugdelijke wijze verslag gedaan. In hoger beroep zijn door appellant geen medische gegevens overgelegd die afwijken van het standpunt van Eland. Uit de functieomschrijvingen in de resultaat eindselectie van de geduide functies blijkt bovendien dat de belasting conflicthantering niet voorkom, zodat de functies op dit punt geschikt zijn te achten voor appellant.
Ten aanzien van de lichamelijke beperkingen ziet de Raad in de informatie van orthopedisch chirurg M. Bonnet van 7 februari 1995 en de huisarts onvoldoende aanleiding om het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsartsen onjuist en/of onzorgvuldig te achten. Bezwaarverzekeringsartsen J.A.F. Leunisse-Walboomers en
S.N. van Erk-Raes hebben naar het oordeel van de Raad gemotiveerd aangegeven waarom de informatie van de huisarts niet kan leiden tot het aannemen van meer beperkingen op de FML ten aanzien van het gebruik van de linkerarm. De enige objectieve bevinding van orthopeed Bonnet is volgens Leunisse-Walboomers de subluxatie van het sternioclaviculaire gewricht opgewekt door geforceerde retroversie van de linkerarm. De onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts bevestigen de bevindingen van de orthopeed. Aangezien geforceerde retroversie van de linkerarm niet voorkomt in het normale bewegingspatroon is er geen aanleiding om op dit punt beperkingen aan te nemen. Ondanks dat de verzekeringsarts bij het lichamelijke onderzoek geen functionele afwijkingen heeft geconstateerd, heeft deze op grond van de door appellant aangegeven klachten toch specifieke beperkingen aangenomen op de FML ten aanzien van repetitieve krachtbewegingen van de linkerbovenarm.
Het standpunt van de huisarts dat appellant arbeidsongeschikt is voor lichamelijk zwaar werk en zijn arbeid als machinaal houtbewerker veel pijnklachten veroorzaakte kan gezien het bovenstaande niet leiden tot het door appellant gewenste resultaat. Daarbij komt dat de door appellant verrichte arbeid niet de arbeid is die beoordeeld dient te worden in dit geding. Volgens de functieomschrijving van de door appellant verrichte werkzaamheden van machinaal houtbewerker, op 30 juni 1995 opgesteld door een arbeidsdeskundige, wordt de belasting als volgt aangegeven: “Zwaar lichamelijk werk bij het sjouw, in- en uitvoeren van hout in de machines, laden en lossen van auto’s. Tillen tot 70 kilogram. Een klein bedrijf met een benauwde huisvesting zonder veel mechanische hulpmiddelen.”. Uit de functiebelasting van de functie machinaal houtbewerker (Sbc-code 462150) blijkt dat deze functie een minder zware belasting heeft dan de voorheen door appellant verrichte arbeid. De grief van appellant dat zijn laatstelijk verrichte arbeid overeenkomt met de geduide functie machinaal houtbewerker (Sbc-code 462150), kan dan ook niet slagen.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant op de datum in geding, ondanks zijn beperkingen, geschikt was te achten voor de geduide functies. De rechtbank heeft dan ook terecht het beroep van appellant ongegrond verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) A. van Netten.
TM