ECLI:NL:CRVB:2007:BB8433

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6112 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstandsuitkering en de bevoegdheid van het College van burgemeester en wethouders

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een aanvraag om bijstandsuitkering door appellant, die zich op 5 september 2005 meldde bij het Centrum voor Werk in Inkomen. Appellant verklaarde bij zijn aanvraag in te wonen bij zijn dochter, maar had geen toestemming om zich op haar adres in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven verzocht appellant om aanvullende gegevens, waaronder een bewijs van inschrijving in de GBA op het adres waar hij verbleef. Appellant voldeed niet aan dit verzoek, wat leidde tot het besluit van het College om de aanvraag buiten behandeling te laten op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het College niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat appellant wel een bewijs van inschrijving in de GBA had overgelegd en het College op de hoogte was van zijn feitelijke verblijfplaats. De Raad benadrukte dat het College nader onderzoek had moeten verrichten naar de woonsituatie van appellant in plaats van de aanvraag af te wijzen.

De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het College, verklaarde het beroep gegrond en droeg het College op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. Tevens werd het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 644,-- bedragen, en moest het College het griffierecht van € 142,-- vergoeden aan appellant.

Uitspraak

06/6112 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 18 september 2006, 06/1769
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2007. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft zich op 5 september 2005 gemeld bij het Centrum voor Werk in Inkomen voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de zogenoemde uitkeringsintake heeft appellant verklaard in te wonen bij zijn dochter op het adres [adres], maar van haar geen toestemming te hebben gekregen zich op haar adres in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) in te schrijven. Hij heeft bij de aanvraag, naast andere gegevens, een bewijs van inschrijving in de GBA op het adres [adres 2] overgelegd.
Bij brief van 17 oktober 2005 heeft het College appellant verzocht aanvullende gegevens, waaronder een bewijs van inschrijving in de GBA op het adres [adres], toe te zenden. Appellant heeft aan dit verzoek niet voldaan. Bij brief van 28 oktober 2005 heeft het College appellant nogmaals verzocht de gevraagde gegevens te verstrekken, en wel vóór 11 november 2005.
Bij besluit van 16 november 2005 heeft het College de aanvraag onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten. Daarbij heeft het College overwogen dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn heeft overgelegd.
Bij besluit op bezwaar van 21 maart 2006 heeft het College het besluit van 16 november 2005 gehandhaafd. Daarbij heeft het College appellant uitsluitend nog tegengeworpen dat hij geen bewijs van inschrijving in de GBA op het adres [adres] heeft overgelegd, waarover hij volgens het College redelijkerwijs had kunnen beschikken.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 21 maart 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan de aanvraag niet behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor het in behandeling nemen van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is er onder meer sprake van een onvolledige en ongenoegzame aanvraag indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
De Raad is van oordeel dat, aangezien bij de aanvraag om bijstand wel een bewijs van inschrijving in de GBA is overgelegd en het College op de hoogte was van het adres waar appellant zijn feitelijk hoofdverblijf zei te hebben, een bewijs van inschrijving op dit hoofdverblijf niet noodzakelijk was voor een daadwerkelijke beoordeling van het recht op bijstand.
Voorts deelt de Raad niet het standpunt van het College en het oordeel van de rechtbank dat appellant redelijkerwijs over een inschrijving op het adres van zijn feitelijke verblijfplaats kon beschikken. Gezien het ontbreken van de toestemming van de dochter tot inschrijving van appellant op haar adres en het niet verlenen van toestemming tot inwoning door de verhuurder van haar woning - de Raad verwijst naar de brief van Woonbedrijf SWS van 9 november 2005 - kan appellant niet worden verweten dat hij aan het verzoek van de gemeente tot wijziging van de inschrijving geen gehoor heeft gegeven.
Het voorgaande brengt de Raad tot de conclusie dat het College niet bevoegd was de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te laten. De Raad merkt in dit verband nog op dat, indien naar de mening van het College nog teveel onduidelijkheid bestond over de woonsituatie van appellant om tot een juiste beoordeling van diens aanvraag te komen, het op de weg van het College heeft gelegen naar de woonsituatie nader onderzoek te verrichten. Daarbij had bijvoorbeeld het afleggen van een huisbezoek [adres] kunnen worden overwogen.
De rechtbank heeft het voorgaande niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 21 maart 2006 wegens strijd met de wet vernietigen. De Raad zal het College voorts opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant met inachtneming van deze uitspraak.
De Raad ziet ten slotte aanleiding het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 322,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 21 maart 2006;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,--, te betalen door de gemeente Eindhoven aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Eindhoven aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en R.H.M. Roelofs en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 november 2007.
(get.) C. van Viegen.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
BKH