[Appellant] (hierna: appellant) en [Appellante] (hierna: appellante), beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 6 oktober 2006, 06/2463 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop-Mierlo (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 november 2007
Namens appellanten heeft mr. M.J. van de Laar, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2007. Voor appellanten is verschenen mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H.P.G. Teuwissen, werkzaam bij de gemeente Geldrop-Mierlo.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellanten ontvangen een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
Blijkens de ter zake opgemaakte processen-verbaal heeft de regiopolitie Brabant Zuid-Oost op 15 september 2005 in een schuur op de standplaats van appellanten een hennepkwekerij, bestaande uit 180 planten en kweekapparatuur, aangetroffen. Vervolgens heeft de sociale recherche regio Helmond een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand.
Op grond van de onderzoeksresultaten heeft het College bij besluit van 22 november 2005 de bijstand van appellanten gedurende een maand verlaagd met 5% wegens schending van de inlichtingenverplichting. Het College heeft hiertoe overwogen dat de schending van de inlichtingenverplichting niet geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Tevens is in aanmerking genomen dat er - gelet op de inrichting - geen sprake was van een professionele kwekerij en dat appellanten ten tijde van de ontmanteling (nog) geen inkomsten hadden genoten.
Bij besluit van 4 april 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
22 november 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 4 april 2006 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Vaststaat de politie op 15 september 2005 in de schuur op de standplaats van appellanten een hennepkwekerij heeft aangetroffen. De Raad stelt vast dat appellanten van het opzetten van deze kwekerij, hetgeen onmiskenbaar van invloed kan zijn op het recht op bijstand, geen melding hebben gemaakt bij het College. Daarmee hebben appellanten de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden. Nu voorts niet kan worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, was het College dan ook gehouden met toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WWB de bijstand van appellanten te verlagen.
In artikel 11, derde lid, van de Verordening Afstemming Bijstand van de gemeente Geldrop-Mierlo (hierna: Verordening) is bepaald dat, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting bedoeld in artikel 17 van de WWB niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, de verlaging vijf procent van de bijstand gedurende een maand bedraagt.
De Raad stelt vast dat de in geding zijnde verlaging in overeenstemming is met de hiervoor genoemde bepalingen. De Raad ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op grond van de ernst van de gedraging, de mate waarin appellanten de gedraging kan worden verweten en /of de omstandigheden waarin zij verkeren, de verlaging anders zou moeten worden vastgesteld.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad - ten slotte - geen dringende redenen als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Verordening op grond waarvan het College de bevoegdheid toekomt om van de verlaging af te zien.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.J. van der Veen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 november 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R.J. van der Veen.