ECLI:NL:CRVB:2007:BB8235

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6351 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 20 september 2005 een eerdere beslissing van het Uwv bevestigde. Appellant, die sinds 1981 een WAO-uitkering ontvangt vanwege psychische klachten, heeft in 2004 bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn uitkering door het Uwv. De herziening was gebaseerd op een medisch onderzoek dat concludeerde dat appellant in staat was tot normaal functioneren, met uitzondering van zwaar werk. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant, maar vernietigde het besluit van het Uwv omdat de arbeidskundige grondslag niet voldoende was toegelicht. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij zijn medische grieven handhaafde en stelde dat hij zwaarder beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet in staat was om zijn beperkingen met objectieve medische gegevens te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was en dat er geen aanleiding was om te oordelen dat appellant niet in staat was tot het vervullen van de passende arbeidsmogelijkheden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er waren geen termen voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

Uitspraak

05/6351 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 september 2005, 05/405 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2007. Voor appellant is verschenen mr. Walther, voornoemd. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
II. OVERWEGINGEN
Appellant is in 1980 wegens in het bijzonder psychische klachten uitgevallen als productiemedewerker. Met ingang van 31 juli 1981 is hem een uitkering toegekend ingevolge onder meer de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Uit een verslag van 10 november 2003, houdende de resultaten van een door de verzekeringsarts ingesteld onderzoek, komt naar voren dat, afgezien van een asthene lichaamsbouw, geen relevante afwijkingen in de lichamelijke en/of psychische gezondheidssituatie van appellant konden worden vastgesteld. Hij werd door de verzekeringsarts dan ook in staat geacht tot normaal functioneren, met als enige beperking - in verband met genoemde asthene lichaamsbouw - dat hij niet in staat is tot het verrichten van bovennormaal zware arbeid.
De arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd die appellant nog zou moeten kunnen vervullen en vastgesteld dat hij daarmee in vergelijking met zijn maatgevende inkomen een zodanig verlies aan verdiencapaciteit lijdt dat indeling in de klasse 25 tot 35% aan de orde is.
Bij besluit van 25 oktober 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 16 december 2004 herzien naar 25 tot 35%.
In het kader van het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts de medische grondslag van de schatting aan een heroverweging onderworpen. Daarbij heeft hij aangegeven zich geheel te kunnen vinden in de conclusies van de primaire verzekeringsarts.
Bij besluit van 7 januari 2005, hierna: het bestreden besluit, is het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in een uitvoerig gemotiveerde uitspraak aangegeven dat en waarom naar haar oordeel, gelet op alle beschikbare medische gegevens, voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. Tevens heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Omdat evenwel die grondslag eerst in de loop van de procedure bij de rechtbank is voorzien van een deugdelijke toelichting, heeft de rechtbank aanleiding gezien om het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat de rechtsgevolgen ervan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand blijven.
In zijn hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, dat uitsluitend is gericht tegen de instandlating door de rechtbank van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, heeft appellant zijn medische grieven gehandhaafd. Hij houdt staande dat hij psychische en cognitieve beperkingen ondervindt, als gevolg van een chronische aanpassingsstoornis met angst en een depressieve stemming. Daarnaast wijst hij op diverse pijnklachten aan rug, rechterarm en rechterbeen.
Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting, stelt de Raad in de eerste plaats vast dat de bezwaren van appellant expliciet beperkt zijn tot de medische grondslag van het bestreden besluit. De ook naar voren gebrachte opvatting van appellant dat hij niet in staat is tot het verrichten van de werkzaamheden die behoren bij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, heeft hij uitsluitend gegrond op zijn opvatting dat hij zwaarder beperkt is dan waarvan het Uwv is uitgegaan.
De Raad ziet de grieven van appellant geen doel treffen. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen en het daarop gegronde oordeel van de rechtbank inzake de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad maakt die overwegingen en dat oordeel tot de zijne.
De Raad voegt daaraan nog toe dat appellant ook in hoger beroep niet erin geslaagd is zijn eigen hiervoor weergegeven opvatting aan de hand van toereikende objectief-medische gegevens te onderbouwen. Namens appellant is in hoger beroep - wederom - een beroep gedaan op verklaringen van zijn behandelend psychiater. In zijn bij het verweerschrift gevoegde reactie van 29 augustus 2005 heeft de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal aangegeven dat de psychiater melding ervan maakt dat bij appellant eerst problemen zijn ontstaan na de herziening van zijn uitkering in december 2004. Hij heeft zich toen eerst tot zijn huisarts gewend en vervolgens tot zijn psychiater. De huisarts heeft geen lichamelijke afwijkingen kunnen vaststellen en de psychiater heeft geen evidente problematiek op zijn gebied geconstateerd. Een en ander bevestigt volgens genoemde bezwaarverzekeringsarts dat appellant ten tijde hier van belang in staat was tot normaal functioneren. De Raad acht deze reactie van de bezwaarverzekeringsarts juist.
De Raad komt aldus tot de slotsom dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is te achten. Daarvan uitgaande bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat appellant op de datum in geding niet in staat was tot het vervullen van de bij de schatting als voor hem passende arbeidsmogelijkheden in aanmerking genomen functies.
De aangevallen uitspraak, in zoverre aangevochten, dient te worden bevestigd. Er zijn geen termen voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en E. Dijt en
A.T. de Kwaasteniet als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van
W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 november 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) W.R. de Vries