ECLI:NL:CRVB:2007:BB8119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6652 WAO + 06-237 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel betaalde uitkering en intrekking van toeslag op basis van de WAO en TW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van teveel betaalde uitkeringen aan appellante, die een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW). Appellante had vanaf 3 februari 1997 een WAO-uitkering, die in 2003 werd herzien. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde vast dat appellante vanaf 6 december 2001 verschillende dienstverbanden had en besloot op 12 augustus 2004 de toeslag in te trekken en een bedrag van € 4.534,51 terug te vorderen. Appellante ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde haar beroepen ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante de aangevallen uitspraken betwist. De Raad overwoog dat het besluit tot intrekking van de toeslag met ingang van 1 januari 2002 een deugdelijke feitelijke grondslag ontbeert. De Raad constateerde dat er geen berekening van het recht op toeslag was overgelegd en dat belangrijke gegevens ontbraken. Hierdoor kwam ook het besluit tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde toeslag te vervallen.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraken en oordeelde dat het Uwv nieuwe besluiten op de bezwaren van appellante moest nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.932,- bedroegen, en moest het Uwv het betaalde griffierecht van € 280,- vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering en feitelijke onderbouwing bij besluiten van het Uwv.

Uitspraak

05/6652 WAO
06/237 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 5 oktober 2005, 05/1215 (hierna: aangevallen uitspraak 2), en 30 november 2005, 05/882 (hierna: aangevallen uitspraak 1),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2 afzonderlijk hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide gedingen heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met registratienummer 06/2446 WAO, plaatsgevonden op 2 oktober 2007. Appellante is - met voorafgaand bericht van verhindering - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan appellante is met ingang van 3 februari 1997 uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 13 november 2003 is deze uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Naar aanleiding van controle van de basisregistratie heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 6 december 2001 verschillende dienstverbanden is aangegaan waarbij sprake is van inkomen uit arbeid.
Bij besluit van 12 augustus 2004 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat het aan haar toegekende recht op toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) met ingang van 1 januari 2002 wordt ingetrokken.
Bij besluit van eveneens 12 augustus 2004 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat de onverschuldigd betaalde toeslag ingevolge de TW over de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 augustus 2004 en de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering over de periode van 13 november 2003 tot en met 30 november 2003 tot een bedrag van in totaal € 4.534,51 bruto van haar wordt teruggevorderd. Vanwege een interne verrekening resteerde, bij betaling voor 15 december 2004, een terug te betalen bedrag van € 3.546,90 netto.
Bij besluit van 11 januari 2005 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv de door appellante gemaakte bezwaren tegen de besluiten van 12 augustus 2004 ongegrond verklaard.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 5 november 2004 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat de vordering van € 3.546,90 wordt verhoogd met de wettelijke rente en de invorderingskosten.
Bij besluit van 3 februari 2005 (hierna: bestreden besluit 2) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 5 november 2005 ongegrond verklaard.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
Namens appellante zijn in hoger beroep de aangevallen uitspraken gemotiveerd betwist.
De Raad overweegt als volgt.
Met betrekking tot aangevallen uitspraak 1
Namens appellante is primair aangevoerd dat zij niet de gehele periode van 1 januari 2002 tot en met 31 augustus 2004 werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft ontvangen. Zij heeft van 7 januari 2002 tot 7 juli 2002 via Stichting Thuiszorg een cursus kraamzorg en van 20 januari 2003 tot 13 december 2003 in het Beatrixziekenhuis te Gorinchem een opleiding tot verpleegkundige gevolgd. Gedurende die perioden ontving zij als zakgeld omschreven vergoedingen.
De Raad stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is de terugvordering van de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering over de periode van 13 november 2003 tot en met 30 november 2003.
De Raad stelt vervolgens vast dat een berekening van het recht van appellante op toeslag ingevolge de TW vanaf 1 januari 2002 ontbreekt. In de gedingstukken bevinden zich met betrekking tot de periode vanaf 1 januari 2002 overzichten van de Afdeling Arbeidsgegevens van het Uwv van loonperioden met ontvangen bruto bedragen. Deze overzichten betreffen de tijdvakken 24 december 2001 tot 18 januari 2002, 7 januari 2002 tot 7 juli 2002, 28 januari 2002 tot 15 februari 2002, 30 december 2002 tot 5 januari 2003, 20 januari 2003 tot 13 december 2003 en 11 augustus 2003 tot 17 augustus 2003. Blijkens het verslag van de op 7 januari 2005 gehouden hoorzitting in verband met de behandeling van de ingediende bezwaarschriften heeft de gemachtigde van appellante de juistheid van de op deze overzichten vermelde tijdvakken en bedragen bevestigd. Gegevens die betrekking hebben op de tijdvakken 7 juli 2002 tot 30 december 2002, 5 januari 2003 tot 20 januari 2003 en vanaf 13 december 2003 ontbreken echter geheel. Ook ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het Uwv desgevraagd geen nadere gegevens kunnen verstrekken over die tijdvakken dan wel omtrent het ontbreken daarvan opheldering kunnen verschaffen.
Hieruit volgt dat het besluit tot intrekking van het recht op toeslag met ingang van 1 januari 2002 een deugdelijke feitelijke grondslag ontbeert. Daarmee komt tevens aan het besluit tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde toeslag ingevolge de TW over de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 augustus 2004 de grondslag te ontvallen.
Gelet hierop kunnen de overige door appellante aangevoerde grieven onbesproken blijven.
Het voorgaande leidt er toe dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 slaagt en die uitspraak, waarbij het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond is verklaard, dient te worden vernietigd. Bestreden besluit 1 komt voor vernietiging in aanmerking vanwege strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde vereiste van een deugdelijke motivering. Nu bestreden besluit 1 met betrekking tot de terugvordering ziet op één bedrag aan teruggevorderde toeslag en WAO-uitkering zal de Raad dit besluit in zijn geheel vernietigen. Het Uwv zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw dienen te beslissen op de door appellante gemaakte bezwaren.
Met betrekking tot aangevallen uitspraak 2
Met de vernietiging van bestreden besluit 1 komt ook aan bestreden besluit 2 de grondslag te ontvallen. Dit leidt er toe dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 slaagt en die uitspraak, waarbij het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard, dient te worden vernietigd. Het Uwv zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw dienen te beslissen op het door appellante gemaakte bezwaar.
Met betrekking tot de proceskosten
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv in beide gedingen te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden in beroep begroot op € 1.288,- voor verleende rechtsbijstand en in hoger beroep begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraken 1 en 2;
Verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond en vernietigt die besluiten;
Bepaalt dat het Uwv nieuwe besluiten op de bezwaren neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 1.932,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 280,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 november 2007.
(get.) H. Bolt.
(get.) M. Lochs.
MK