ECLI:NL:CRVB:2007:BB8051

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-519 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de aangevallen uitspraak inzake WAO-schatting en emotionele klachten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv om geen WAO-uitkering toe te kennen, gegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 november 2007 uitspraak gedaan. Appellante heeft hoger beroep ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 17 december 2004, waarin werd geoordeeld dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de huidklachten van appellante. De rechtbank had de dermatoloog dr. F. Heule ingeschakeld als deskundige, die in zijn rapport melding maakte van huid-, gewrichts- en psychische problemen. De Raad overweegt dat het Uwv zich heeft neergelegd bij de uitspraak van de rechtbank, waardoor de aangevallen uitspraak niet vernietigd kan worden op basis van de argumenten van het Uwv. De Raad bevestigt dat de rechtbank terecht de bevindingen van Heule heeft gevolgd met betrekking tot de huidklachten, maar dat er onvoldoende bewijs is voor de emotionele klachten die appellante naar voren heeft gebracht. De Raad concludeert dat de rechtbank de gewrichtsklachten van appellante voldoende heeft meegenomen in haar beoordeling en dat de emotionele problemen niet eerder aan de orde zijn gesteld. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

05/519 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 december 2004, 03/1682 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift en later nog een aanvullend verweerschrift ingediend, waarna appellante nog een tweetal reacties heeft ingebracht.
Op 5 januari 2007 heeft onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer plaatsgevonden. Toen is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door
mr. M.H.G. van der Leest - van Lier, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, en is voor het Uwv verschenen mr. M.W.L. Clemens.
Na verwijzing van de zaak naar de meervoudige kamer is het onderzoek ter zitting van 21 september 2007 voortgezet. Toen is appellante niet verschenen en is voor het Uwv verschenen mr. M. Reitsma.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 12 maart 2003 is geweigerd aan appellante per 10 maart 2003 een WAO-uitkering toe te kennen onder overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
Bij besluit van 9 juli 2003 zijn de bezwaren van appellante tegen dat primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het besluit van 9 juli 2003 wegens schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze rechtbankuitspraak (in het kader of voetspoor van welk besluit antwoord kan worden gegeven op de vraag in hoeverre aanleiding bestaat schade te vergoeden) en nog het een en ander bepaald over vergoeding van griffierecht alsmede proceskosten.
Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat op grond van de stukken, met name het rapport van 19 augustus 2004 van de door haar als deskundige ingeschakelde dermatoloog dr. F. Heule, moet worden aangenomen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek ontoereikend is geweest, waarbij in aanmerking is genomen dat in de Functionele MogelijkhedenLijst (FML, van 23 januari 2003) geen dan wel onvoldoende rekening is gehouden met de huidklachten van appellante.
Wat de gewrichtsklachten van appellante betreft, waarover Heule zich in zijn rapport ook heeft uitgelaten, heeft de rechtbank opgemerkt dat de verzekeringsartsen daarmee reeds rekening hebben gehouden in die zin dat appellante op grond daarvan is aangewezen op fysiek lichte werkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante in verband met de gewrichtsklachten in voldoende mate tot uitdrukking gebracht in de FML.
De emotionele problemen die appellante volgens Heule ondervindt als gevolg van de lichamelijke klachten, zijn door de rechtbank buiten beschouwing gelaten onder overweging dat appellante deze klachten niet eerder aan de orde heeft gesteld.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank wat de gewrichtsklachten en de emotionele problemen betreft de conclusies van Heule, met name ook ten aanzien van de werktijden, had moeten overnemen, althans, niet naar behoren heeft gemotiveerd waarom de gewrichtsklachten door de verzekeringsartsen reeds in voldoende mate tot uitdrukking zouden zijn gebracht in de FML.
Ter zitting van de rechtbank heeft appellante gesproken over schaamtegevoelens ten gevolge van de huidproblemen en aangegeven dat zij mede om die reden altijd een handschoen draagt. Zo de Raad van oordeel zou zijn dat uit de stukken en het proces-verbaal van de rechtbankzitting onvoldoende blijkt dat is gesproken over schaamtegevoelens, had de rechtbank de emotionele problemen toch in haar beoordeling moeten meenemen, omdat tijdens het onderzoek door Heule de sedert de datum in geding niet gewijzigde emotionele problemen wel degelijk aan de orde zijn geweest.
Het Uwv heeft 2 verweerschriften uitgebracht.
In het eerste, van 30 maart 2005, heeft het Uwv gesteld onverminderd van mening te zijn dat in de FML van 23 januari 2003 de mogelijkheden van appellante op juiste wijze zijn beperkt en dat het bestreden besluit op juiste gronden berust.
In het tweede, van 20 juni 2005, heeft het Uwv gesteld dat op grond van het in dier rapport van 20 april 2005 neergelegde weloverwogen oordeel van de bezwaarverzekeringsarts L. Greveling aanleiding bestaat de in het verweerschrift van
30 maart 2005 gegeven mening in zoverre te nuanceren dat de FML geen aanpassing behoeft wat de emotionele problemen betreft, maar wel dient te worden en inmiddels is aangescherpt wat de aspecten koude en huidcontact betreft. Op basis van het aldus aangescherpte FML is de bezwaararbeidsdeskundige R. van Vliet gekomen tot de conclusie dat de op de arbeidsmogelijkhedenlijst van 29 januari 2003 vermelde functies onverminderd passend zijn en appellante dan ook per 10 maart 2003 onveranderd minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens gehandhaafd zijn standpunt dat het bestreden besluit op juiste gronden is genomen en de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te vernietigen alsook het inleidende beroep ongegrond te verklaren onder afwijzing van de door appellante gedane vorderingen.
In reactie op het nadere standpunt van het Uwv heeft appellante aangevoerd dat, nu het Uwv zich heeft neergelegd bij de door haar aangevallen uitspraak, de door Heule aangegeven beperkingen ten gevolge van de huidproblemen onverminderd dienen te worden overgenomen.
De Raad overweegt als volgt.
Aangezien het Uwv niet ook hoger beroep heeft ingesteld, kan geen sprake zijn van vernietiging van de aangevallen uitspraak op basis van hetgeen het Uwv in zijn verweerschriften en ter zitting(en) naar voren heeft gebracht. De Raad deelt niet het door het Uwv ingenomen en ter eerste zitting toegelichte standpunt dat onder de in dit geval gegeven omstandigheden voor hem de mogelijkheid van incidenteel appèl open staat. Er is geen sprake van de situatie waarin het nalaten van het instellen van zelfstandig beroep het Uwv niet kan worden verweten. Artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht verplicht tot het ambtshalve aanvullen van de rechtsgronden van het door appellante ingestelde beroep. Dit artikelonderdeel behelst een opdracht aan de rechter om hetgeen door appellante is aangevoerd zonodig in juridische termen te vertalen en de geschonden rechtsnorm aan te wijzen waarop appellante geacht wordt een beroep te hebben gedaan. Dit artikelonderdeel biedt geen grondslag voor het op verzoek van het Uwv betrekken in het geschil van gronden die strekken tot nadeel van appellante. Wel kan hetgeen van de zijde van het Uwv naar voren is gebracht worden betrokken bij de beoordeling van de door appellante aangevoerde grieven tegen de door haar aangevallen uitspraak.
De rechtbank heeft de dermatoloog Heule als deskundige op het gebied van de dermatologie ingeschakeld. Heule heeft in zijn rapport melding gemaakt van huid-, gewrichts- en psychische problemen en geconcludeerd dat dientengevolge de FML op vele punten, ook en fors wat de werktijden betreft, aanscherping behoeft. Daarbij heeft Heule evenwel geen onderscheid gemaakt in die zin dat hij niet heeft aangegeven welke aanscherpingen op grond van welke van die afzonderlijke problemen zijns inziens nodig zijn.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad pleegt de bestuursrechter de door hem ingeschakelde onafhankelijke medische deskundige te volgen. Terecht heeft de rechtbank Heule gevolgd wat de ontegenzeglijk tot diens vakgebied te rekenen huidklachten betreft en wegens schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel geconcludeerd tot vernietiging van de aangevallen uitspraak onder overweging dat in de FLM geen dan wel onvoldoende rekening is gehouden met de huidklachten van appellante. Wat de huidklachten betreft kan - zo begrijpt de Raad - appellante zich in de bevindingen van Heule en in de door haar aangevallen uitspraak vinden.
Rijst vervolgens de vraag of Heule als door de rechtbank op het gebied van de dermatologie ingeschakelde deskundige in staat moet worden geacht zich met gezag ook een oordeel te vormen over gewrichts- en emotionele klachten.
De Raad beantwoordt die vraag in algemene zin bevestigend.
Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat een als deskundige ingeschakelde dermatoloog moet worden verondersteld op zijn vakgebied ervaring te hebben opgedaan met aandoeningen die zich op naastgelegen en nog andere vakgebieden voordoen en die nogal eens het gevolg zijn van of samenhangen met die huidklachten, zoals in het thans aanhangige geval gewrichtsklachten (bekend in relatie tot psoriasis als huidaandoening) en psychische klachten. Dat verklaart ook waarom Heule de vraag van de rechtbank of hij het voor een verantwoorde beantwoording van de aan hem gestelde vragen nodig acht dat een andere deskundige op een ander (medisch) terrein een (nader) onderzoek verricht, ontkennend heeft beantwoord.
Wat de door appellante aangevoerde gewrichtsklachten betreft heeft de rechtbank opgemerkt dat de verzekeringsartsen daarmee reeds rekening hebben gehouden in die zin dat appellante op grond daarvan is aangewezen op fysiek lichte werkzaamheden en dat zulks in voldoende mate tot uitdrukking is gebracht in de FML. Aldus overwegende behoefde de rechtbank geen antwoord te geven op de vraag of Heule als deskundige in beginsel dient te worden gevolgd.
Wat het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de gewrichtsklachten betreft heeft appellante in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij de conclusies van Heule niet heeft overgenomen. Appellante heeft geen in een andere richting wijzende stukken ingebracht.
Wat de gewrichtsklachten betreft kan de Raad zich vinden in de benadering door en de conclusie van de rechtbank.
Wat de door appellante gestelde emotionele problemen (schaamtegevoelens) als gevolg van de psoriasis aan haar rechterhand betreft heeft de rechtbank geoordeeld dat zij Heule niet volgt in diens conclusies en de desbetreffende klachten van appellante buiten beschouwing laat, omdat appellante die klachten niet eerder aan de orde heeft gesteld. Aldus overwegende behoefde de rechtbank ook te dien aanzien geen antwoord te geven op de vraag of Heule als deskundige in beginsel dient te worden gevolgd.
Wat de emotionele problemen betreft heeft appellante zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank die problemen wel in haar beoordeling had dienen te betrekken.
Dienaangaande overweegt de Raad dat, afgaande op de voorhanden stukken, die emotionele problemen voor de allereerste keer tijdens het onderzoek door de dermatoloog Heule op 23 juni 2004 aan de orde zijn gekomen. Over die psoriasis heeft de huisarts op 4 februari 2003 aan de verzekeringsarts geschreven dat die recentelijk is vastgesteld en zowel hardnekkig als moeilijk behandelbaar is; van psychische problemen als gevolg van de psoriasis heeft de huisarts toen geen melding gemaakt. Heule heeft in zijn rapport bij de anamnese vermeld dat appellante sedert augustus 2002 rechterhandhuidklachten heeft. In de bij dat rapport behorende brief van 21 januari 2003 van de haar destijds behandelende dermatoloog W.J.A. de Kort is vermeld dat die psoriasis is ontstaan een maand na het stoppen met roken, maar van met die psoriasis verband houdende psychische problemen heeft ook De Kort daarbij geen melding gemaakt.
Tot aan haar bezoek aan Heule had appellante noch aan de primaire verzekeringsarts H. Oderkerk op 22 januari 2003 afgaande op diens rapport, noch in enige opgave of enig geschrift nadien aan het Uwv of aan de rechtbank melding gemaakt van met de psoriasis verband houdende, laat staan zich ten tijde thans in geding reeds voordoende emotionele problemen.
De bij brief van 8 oktober 2004 door appellante gegeven verklaring dat en waarom met de verzekeringsarts Oderkerk op 22 januari 2003 en later niet over schaamtegevoelens wat de psoriasis aan haar rechterhand betreft is gesproken, is niet overtuigend.
Voor de conclusie van Heule dat appellante reeds ten tijde in geding (10 maart 2003) de door haar gestelde emotionele problemen had, is in de stukken geen enkel objectief aanknopingspunt te vinden. Bezwaarlijk kan dan ook worden ontkomen aan de constatering dat de conclusie van Heule wat de door appellante geuite emotionele problemen betreft louter is gebaseerd op de subjectieve mening van appellante die zij eerst toen tegenover Heule heeft kenbaar gemaakt. Tot aan de aangevallen uitspraak heeft appellante geen gegevens ter onderbouwing van haar standpunt dat er al ten tijde in geding sprake was van die emotionele problemen, aan de rechtbank overgelegd. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar nog steeds geen gegevens ter onderbouwing daarvan overgelegd.
Gelet op het vorenstaande faalt het hoger beroep van appellante en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Hieruit volgt dat het Uwv alsnog uitvoering zal moeten geven aan de aangevallen uitspraak door met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarin heeft overwogen een nieuw besluit op bezwaar te geven.
Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 november 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) I.R.A. van Raaij.